Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Schepen rond de profburgwijk

  • Genealogie
  • Leiden
  • Gebouwen

-

Schepen rond de profburgwijk

Op 16 augustus 1920 werd het Rijn schiekanaal geopend toen een schip van de provincie met genodigden door een lint bij de Wilhelmina brug voer. Het was de voltooiing van een groot karwei dat in 1910 was aangevangen. De bestaande vaart werd vanaf de Schie tot waar nu de Julius Ceasarbrug staat verbreed, daarna werd doorgegraven naar de Hoge Rijndijk en vervolgens dwars door de Waard naar de Zijl. Er moesten bruggen worden gebouwd: een nieuwe Lammebrug, een spoorbrug, een brug over de Molensloot en de Wilhelminabrug. Voor het personeel van de provincie werden er kantonnierswoningen gebouwd aan de oostzijde van het kanaal. Via de Nieuwe vaart kon men nu vanaf de Schie direct doorvaren naar Rijn en Zijl en de binnenstad vermijden.

Scheepvaart lang geleden
Het betekende dat het kanaal dat Corbulo in het jaar 50 had laten graven in ere hersteld werd en de omgeving van onze wijk weer druk bevaren zou worden.

Het vrachtverkeer over water was voor de Romeinen belangrijk. Ze gebruikten daarvoor flinke schepen, in Zwammerdam en de Meern zijn boten van meer dan 20 meter gevonden. Maar na de volksverhuizing liep de betekenis terug. Na 700 heeft men de verbinding tussen Rijn en Schie zelfs laten verzanden.

Vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw ontstond het eerste netwerk van openbaar vervoer voor personen: de trekschuitdiensten.Een trekschuit was een platbodem van ongeveer 11 meter lang . De passagiers zaten in het ruim onder een soort tent, gevormd door over hoepels gespannen zeildoek. In de tent was de tweede klasse ondergebracht met ruimte voor 24 tot 30 personen. Achterop het schip stond een houten roefje voor acht eerste klas reizigers. De schipper stond op het achterdekje aan het roer. Het vaartuig had een mast, waaraan een jaaglijn van circa 70 meter lang Met behulp van deze lijn werd de schuit voortgetrokken door een paard dat naast de vaart over het jaagpad liep bemand door de ‘jager’,

De eerste trekvaart in Nederland werd in 1632 tussen Amsterdam en Haarlem gegraven. Omdat de trekvaart een groot succes bleek, besloten Leiden en Delft in 1636 gezamenlijk de Vliet geschikt te maken voor trekschuiten. In 1664 werd de trekschuitdienst op Utrecht geopend.Vanaf het Utrechse veer gingen de schuiten over de oude rijn langs het Utrechtse Jaagpad varen.

Technologische vernieuwingen
Rond 1800 ontstond het stoomschip. In het midden van de 19e eeuw deed de stoom zijn intocht in de binnenvaart. In 1852 werd de Leidsche Stoombootmaatschappij – de Volharding- opgericht door j.A.Zuur. Men begon met een dienst op Amsterdam, spoedig kwamen daar ook diensten naar Rotterdam en Uithoorn bij. De Volharding kreeg een plek aan de Haven. In 1889 werd een hoofdkantoot betrokkendat door de Leidse de architect Mulder in renauissancestijl ontworpen was.Nu is het een gemeentelijk monument. De Volharding kreeg concurrentie van de Rederij de Vereniging , van rederij J.P.Carsjens en van P.J.Planjer. De laatste had zijn ligplaats aan de Nieuwe Rijn bij de Middelste Gracht. De schepen van Planjer voeren de stad in en uit langs het Utrechtse Jaagpad.

Aan het eind van de 19e eeuw werd de verbrandingsmotor bruikbaar voor de binnenvaart in de vorm van de gloeikopmotor. Een soort dieselmotor met een lagere compressie die voorverwarmd moest worden. Dit type was daardoor lichter en goedkoper. Met en zij dit soort motoren werd het motorbeurtschip en zijn grotere broer de Luxe Motor ontwikkeld. Een schip van zo'n 25 meter, met een laadmast.

In Leiden waren deze schepen voor de 2 e wereldoorlog te vinden aan de Nieuwe Rijn tussen de Koornbrug en de Karnemelksbrug, maar toen het Gangetje in 1940 overkluisd werd en er een vaste brug naar de Nieuwe Rijn kwam was het met de beurtvaart aan de nieuwe rijn gedaan. Veel voormalige schippers hadden intussen een vrachtauto aangeschaft en een vaste plek aan de Hogelandse Kerkgracht en later aan de Kaasmarkt gekregen.

Structuurwijziging
De beurtvaart was toch een bedrijfstak die moeite had het hoofd boven water te houden. In 1915 was de rederij van Carsjens al failliet gegaan. In 1930 kwam het einde voor de Volharding.

Wijzigingen in de structuur van de stad hadden ook een grote invloed op de binnenvart door Leiden. De stad veranderde van een (arme) industriestad in een (welvarende) dienstenstad.

In de haven en oude herengracht meerden sleepschepen af met kolen bestemd voor de gasfabriek. De kolen werden gelost met een hangbaan. De invoering van het aardgas maakte een eind aan de produktie van het lichtgas en daarmee aan het kolentransport. In de Oude Singel werden ook schepen met zout afgemeerd met grondstoffen voor de Leidse Zoutkeet. De schepen werden met een hijskraantje hangend aan een monorail gelost. Hieraan kwam door sluiting van de zoutkeet in 1951een einde.

In 1988 werd de meelfabriek van Koster gesloten, Daarmee kwam een einde aan het afmeren van de graanschepen in afwachting van het lossen in de Zijlsingel.Dit waren veelal spitsen en Kempenaars. Vroeger zag je er ook wel sleepschepen.

De scheepvaart bezorgde veel overlast in de stad. De langdurige openingen van de Turfmarkt- en Blauwpoortsbrug ontwrichten soms de hele binnenstad. De gemeente zocht wegen om daar iets aan te doen. In 1970 kon het Korte Vlietkanaal worden geopend. De beweegbare bruggen werden vastgezet. De Turfmarkt kreeg een lage vaste brug. De route langs de Oude Rijn verloor zelfs geheel zijn betekenis

Het verkeer door het Rijn Schiekanaal werd echter drukker. Ook de scheepstypen veranderden. Voeren hier aanvankelijk kleine achtschepen als tjalken *en kempenaars, nu zijn het schepen rond de 1000 ton.
De aanleg van de Rijnlandroute zal het varen via hetRijn Schiekanaal alleen maar drukker maken.De doorvaart dor de Lammebrug wordt twee meter hoger en de opening van de bruggen langs de Rijn is aangepast om filevorming in onze omgeving te beperken.

Ook de pleziervaart langs de Kanaalweg is toegenomen. Op een zonnige dag vaart er een onafgebroken stroom van grote en kleine jachtjes langs. En wie geen schip heeft kan bij de spoorbrug met een plezierschip naar Avifauna.

*) Een tjalk is een rondgebouwd schip, met een kromme voorstven en een duidelijke zeeg. De lengte is ca 25 meter, het laadvermogen 150 ton.

De kempenaar is een vrachtschip dat gebouwd is om de smalle en ondiepe kanalen in Noord oost Belgie te bevaren de afmetingen zijn afgestemd op de geringe lengte van de sluizen. Lengte ca 50 m, laadvermogen 600 ton.




kaart