Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Betsy Juta

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Gebouwen

Betsy Juta Kweekschool voor Zeevaart Eerste Steen

Een eerste-steen-steen in de zijgevel van de Kweekschool voor Zeevaart, zijde Noordeinde: dit moet haast wel een stoer mannenverhaal worden, zeebonken, die de zee en de daar heersende geweldige natuurkrachten trotseerden voor Neerlands zeevaart! Nee, niets van dat alles! Het wordt een verhaal over een jonge vrouw, die haar weg zocht in de poezie:


De lucht hangt stil en licht,
Teer van mysterie,
Over het water dat ligt
Loom van materie.





De steen vermeldt de naam van Betsy Juta, dochter van Herman Cornelis Juta, en het jaartal 1878, het jaar waarin het pand van de kweekschool zoals we dat nu nog kennen, werd gebouwd. Haar vader - wolhandelaar en in 1878 ook gemeenteraadslid - zat in het bestuur van de kweekschool. Betsy is in 1871 geboren en was 1 van de eerste leerlingen van de in 1883 geopende meisjes-hbs aan de Garenmarkt. Rond haar 20ste publiceerde zij haar eerste gedichten in bijvoorbeeld “De Hollandsche Lelie”, de latere “Eva” en “Viva”.


Waarom moeten blaad’ren en bloemen
Vergaan tot nietig stof?
Waarom maken smarten en rampen
Een stralend oog zoo dof?



In 1896 verschijnt haar enige gedichtenbundel: “Jonge Ranken”. Gevolgd door vertalingen van de socialistisch georiënteerde Italiaanse dichteres Ada Negri. Betsy verkeert in de kringen van Jan Toorop en Albert Verwey en ontmoet de Franse dichter Verlaine. Het dichtwerk van Betsy wordt heel wisselend ontvangen: van hoog opgehemeld tot bij de wortels afgezaagd. Deze passage uit een anonieme recensie in De Tijd van 18-11-1896 typeert denk ik haar werk goed:


"Lyrische ontboezemingen, rythmische zielekreten, welluidende jammerklachten. Stem uit het rijk der allernieuwste dichtkunst. Jonge ranken, opgeschoten uit een vruchtbare, maar helaas door de grauwe nevelen van een somber pessimisme bevochtigde aarde, waar niet dan bij verrassing een straaltje van Gods heldere zonneschijn schuchter vermag door te dringen. Dat in deze serie gedichten ontegenzeggelijk iets goed wordt gevonden - zelfs de meest besliste tegenstander van den hier en daar gehuldigde kunstvorm, met zijn eigenaardige taal en versificatie, zal deze erkenning gaarne onderschrijven."

Een voor Betsy typerend gedicht is:

Sneeuw

Nu dekt een vacht van blanke vlokken zacht
Het doodsche zwart van't moegestormde woud,
Spreidend over het bladberoofde hout
De kalme vrede van haar vlokkenvracht.

Nu ligt al 't leed dat haar de stormwind bracht
Onder de sneeuwen wade, dood en koud, -
Maar somtijds vliegt een vogel op in 't hout,
Herinnering aan vervlogen zomerpracht.

Zoo is mijn hart een donker graf van leed;
Mijn vreugdeblaad'ren rukte stormwind af, -
Nu staat dor-zwart mijn kale levensboom

Doch vreede weefde stil een doodenkleed
Van lotsberusting over 't heilig graf,
Waar sluimert mijn gestorven zomerdroom.





In 1897 trouwt zij met rijwielhandelaar Andreas Franciscus Hendricus van der Stok, broer van de bekende fotograaf Van der Stok. Andreas en Betsy krijgen in 1898 en 1900 twee kinderen. En - dat is in die tijd het lot van bijna alle vrouwen die een eigen carrière nastreefden - op dat moment droogt de dichtbron op en zwijgt de dichteres Betsy. Nadat Andreas in 1903 overlijdt aan tuberculose, hertrouwt Betsy in 1905 met Gerrit Willem Wolter Carel Diest Lorgion. Maar nog geen zes maanden later sterft Betsy Juta zelf - 34 jaar oud - “na een langdurig lijden”, ook aan tuberculose.


Dit verhaaltje is grotendeels gebaseerd op het boek “De Juta-kinderen” van Mary Eggermont-Molenaar. Uit dit boek komen ook de foto's van Betsy Juta.
kaart