Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Zorgen over voogdijkind Anthonij van Alphen (Weeskamerarchief Leiden, inv.nrs. 312 en 318).

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700

Annex: van Aelst, Buijs, van Borshem, van Breugel, Brouwer, Clevenstijn, Commelin, Decanus, Derramout, van Diemen, van Dorp, Doublet, Grevenraets, de Gijselaer, ten Ham, van Hoo-geveen, van den Hove, van Hurck, Junius, van Keulen, Kraij, van der Lelij, Maetsuijker, Mannaert, van Orsmael, Stampioen, van Sijp.

Erfgoed Leiden en Omstreken: Weeskamerarchief (toegangsnr. 518)

Zorgen over voogdijkind Anthonij van Alphen (inv.nr 312 en 318).


(annex: van Aelst, Buijs, van Borshem, van Breugel, Brouwer, Clevenstijn, Commelin, De-canus, Derramout, van Diemen, van Dorp, Doublet, Grevenraets, de Gijselaer, ten Ham, van Hoogeveen, van den Hove, van Hurck, Junius, van Keulen, Kraij, van der Lelij, Maetsuijker, Mannaert, van Orsmael, Stampioen, van Sijp).


De briefwisseling in deze boedel staat in het teken van de zorgen over het onhandelbare voogdijkind Anthonij van Alphen, de zoon van mr. Simon van Alphen en Johanna (Janne-ken) Hendricx van Aelst. Vader Simon van Alphen maakte deel uit van een uitgebreide en invloedrijke familie (zie het genealogisch overzicht aan het einde van deze samenvatting). Hij verbleef in de periode 1640-1645 in Oost-Indië als fiscaal van Batavia en lid van het hoogste bestuursorgaan, de Raad van Indië. Zijn zwager Antonio van Diemen (de echtgenoot van de zuster van zijn vrouw) was in diezelfde jaren gouverneur-generaal van de VOC in Batavia. Na zijn terugkeer werd Simon van Alphen advocaat bij het Hof van Holland. Hij overleed al jong en werd niet ouder dan een jaar of veertig.

Op 27 maart 1649 maakte hij zijn testament op (318a); hij was toen al ziek en stierf in juni daaraanvolgend. In de zeer uitgebreide boedelinventaris, opgemaakt na zijn overlijden, vin-den we ondermeer een paar huizen in Batavia (o.a. aan de Heerestraat), zijn woonhuis met erf aan de Langendijck in Vianen, uitstaande leningen (o.m. in Batavia), een grote geldvorde-ring op de Oost-Indische Compagnie, meubelen, schilderijen, wapens, kleding, enz., enz. Er staan ook lasten tegenover. De vordering op de VOC betrof in hoofdzaak een wisselbrief van 15.584 realen, die - vermeerderd met 10% - tot een uitkering leidde van f 42.856,--.
Weduwe Janneke Hendricx bleef in het huis in Vianen wonen.

Simon van Alphen had twee kinderen: Anthonij (in 1640 of 1641 geboren in Batavia) en Maria. Hij benoemde zijn kinderen, ieder voor de helft, tot zijn erfgenamen, en bepaalde dat zij elk jaar 300 car. guldens moesten uitkeren aan hun grootmoeder Geertruijt Buijs in Via-nen. De 300 gulden was de rente van 6000 gulden kapitaal, bestaande ondermeer uit een obligatie van 2000 gulden ten laste van Willem van Alphen, Simons oudste broer.

Verder benoemde hij twee voogden over zijn kinderen: deze broer Willem van Alphen, secre-taris van het Hof van Holland, en zijn neef Simon Danielsz. van Alphen, ontvanger van de gemene middelen van de stad Leiden. Zij dienden al zijn goederen te bestieren en hetgeen hem nog toekwam van de Oost-Indische Compagnie. Het testament was opgemaakt ten huize van Simon van Alphen, op de Langendijck te Vianen.

Zoon Anthonij van Alphen gaf zijn voogden en zijn moeder veel zorgen. Hij zat op de Latijn-se school in Vianen, een kostschool waarvoor “een bedde met sijn toebehoren” werd aange-schaft. Daarna ging hij in Leiden studeren, waar hij blijkens het Album Studiosorum op 16 september 1658 werd ingeschreven als “Anthonius van Alphen, Indo-Batavus, 17, J”, in 1640 of 1641 in Batavia geboren dus. Een jaar later treffen we hem als student aan in Utrecht. Ook daar wilde het niet lukken; hij vertoonde een losbandig gedrag en bracht zijn moeder en voogden tot wanhoop. Om die reden overwogen zij hem in oktober 1660, met toestemming van de weesmeesters, onder te brengen bij Lucas Gouda in de Goude A te Delft om “gecureert en gebetert te werden” van zijn “ verkeert comportement ende ongebonden le-ven (..) ’t welck uijt de losheijdt van sijn sinnen schijnt te ontstaan.” (318x: 2-3). Maar men zag daar weer vanaf omdat hij in dat huis niet kon worden opgesloten en de kans groot was dat hij zou weglopen.

Zijn oom schreef in deze periode een ‘memorie’ waarin hij zijn bemoeienissen met zijn neef samenvatte (318x). Hij noteerde dat Anthony op 16 september 1661 naar Den Haag kwam en in de herberg op het Spuij ging logeren. (Het betrof, weten we uit een bewaard gebleven rekening (318o), de herberg 'De jonge Prins te Paert' van herbergier Boudewijn Boudewijnsz van Molswijck). Oom vroeg hem bij hem thuis te komen wonen en gaf hem 4:4:0 gulden om zijn gelag te betalen. Anthonij nam dit geld aan, maar bleef in de herberg, zeggende dat hij zijn vrijheid wilde behouden. Uiteindelijk kreeg oom hem zover dat hij naar een kamer zou gaan in een burgerhuis. Op de 22e september betrok hij deze in de woning van de schilder Kraij, nadat zijn oom zijn verteringen ad f 48:5:0 aan de waard had betaald. Drie dagen later, op de 25e, nodigde hij er gasten uit en bezatte zich met hen, waarbij schade werd aangericht voor een bedrag van f 30:0:0. Zijn oom betaalde deze. De schilder Kraij zette hem het huis uit, waarna Anthony weer in de herberg ging logeren. Hier bleef hij bijna twee maanden tot 18 november; zijn verteringen ad f 181:0:0 in die periode werden door oom betaald. Daarna zou hij opnieuw op een kamer gaan wonen die oom voor 50 gulden per jaar had gehuurd in een woning op de Markt. Daar is hij een dag of vier of vijf gebleven, waarna hij naar Vianen vertrok. Oom heeft toch de hele jaarhuur moeten betalen. Intussen had men besloten hem fi-nancieel op rantsoen te zetten. Oom stelde voor hem 5 gulden in de week te geven, maar de weesmeesters beperkten het tot een daalder. Anthony was hierover zeer gebelgd en schreef: “de heere weten wel dat dit niet voor een eerlicke borst genoch is”. Hij voelde zich behandeld als “een schofiant ende de impertinentste mensch in de werelt”.

In Vianen dreef Anthony zijn moeder tot radeloosheid. Hij zat van ’s morgens tot ’s avonds in de herberg en bleef daar soms ook dagen achtereen. Hij liet zijn moeder de rekeningen be-talen, was thuis vaak gewelddadig, eiste nieuwe kostbare kleren en zo meer. Moeder schreef verscheidene brieven aan haar zwager Willem van Alphen om haar nood te klagen en te vra-gen: “wilt doch bijstandt doen om van hem ontslagen te sijn, sij door d’een middel of d’ander. Ick can geen huijs mit hem houden”. Zelfs schrijft zij in haar nood een keer: “ick wenste dat hij bij onsen lieve heer waer, dan waer ick van de droefheijt verlost en hij soude wel an sijn”.

Niet lang daarna, op 11 februari 1661 sloot men hem ten einde raad op in de ‘studentenka-mer’ (cubiculum studiosorum), de arrestantenkamer van de Leidse universiteit. Van daaruit wilde men hem op een schip zetten naar Oost-Indië. Anthony vond de hechtenis vreselijk en stuurde brieven aan de weesmeesters, zijn oom en zijn moeder waarin hij smeekte om vrijla-ting onder belofte van beterschap. Toen zij daar niet op ingingen, schreef hij een nieuwe, lan-ge en hartverscheurende brief aan zijn moeder in Vianen, gedateerd 21 februari 1662 (318x:36-37). Daarin vergeleek hij zijn beklagenswaardige lot met dat van Josef en Christus: “het t’is nu met mijn gelijck het Joseph gingh, want de broers soecken mij oock om leven te brengen. mijn suster die ick lieff heb die versmaet mijn met vuer en vlam, het t’is nu gelijck het Christus gingh, seggende al cruijst hem, cruijst hem”. Ook schaart hij zich aan de zijde van David die in alle zonden is gevallen, maar is vergeven en zich heeft bekeerd: “ick hebbe oock wel gesondight tot in der doot, maer Godt de heer heeft mij weder opgerecht, andere sinnen gegeven ende mij met de Geest begaeft om soo mijn selven te oefenen in Godtsalighijt ende te gaen in dien wegh die mij geleijden sal tot dien hemelsch Jerusalem”. Daarom zou men hem moeten vergeven: “wilt ghij lieve moeder dat u sonden van Godt vergeven wort, so moet ghij mijn lieve moeder oock vergeven die tegen u sondigen” en: “mijn dunckt dat ick een vader waer, en hadde een soon die tegen mij gesondigt hadde ende mij soo barmhartelick badt om vergiffenis te krjgen van sijn sonden ende beloofde beterschap van sijn leven, ick soude (..) datelijck de sonden vergeven”.

Anthonij stuurde de brief niet rechtstreeks aan zijn moeder, maar aan dominee Bernardus Decanus in Vianen met het verzoek “dat mijn heer gelieft met dese ingeleijde brief bij moeder-lieff te gaen en haer vermane dat se gelieft mijn vergiffenis te geven, mij hier wt helpen, ende mij bij haer in stilligheijt laet leven”. Verder vroeg hij de dominee om “haer de brieff selfs voor te lese om haer noch te brengen tot andere zinne”. Twee dagen later schreef hij weer een nieuwe brief aan zijn moeder, die hij nu wel rechtstreeks stuurde. Hij beloofde daarin vrijwil-lig naar Indië te gaan en vroeg om vrijlating, zodat hij afscheid kon nemen van haar en van zijn vrienden, voorbereidingen voor zijn reis kon treffen en deel kon nemen aan het Avond-maal des Heren.

De brieven lijken effect te hebben gehad. De gevangenschap in de studentenkamer werd op-geheven en er brak een periode aan waarin Anthony op verschillende adressen in de kost was. Zeker in het begin lijkt dit verblijf het karakter van een soort van huisarrest te hebben gehad. De rekeningen die de verschillende hospessen indienden laten zien dat Anthonij ette-lijke kannen wijn en pinten bier per dag gebruikte en zo nu en dan iemand op bezoek kreeg. Aan het einde van het jaar 1661 dook hij op in Delft waar hij bijna anderhalf jaar, tot 30 april 1663, in de kost was bij Pieter Adriaensz. van der Aer voor 75 gulden per kwartaal, ex-clusief drank, tabak, scheergeld, e.d. Op 6 mei 1663 vertrok hij eindelijk naar Indië. Zijn moeder had intussen veel geld (284:15:0 gulden) uitgegeven aan zijn uitrusting, waaronder een verzilverde degen van 14 gulden. Hij voer als adelborst op het schip de “Meerman” van de VOC-kamer Delft en kwam, naar uit een later stuk blijkt, in Batavia aan op 7 november van dat jaar.

Hoe is het Anthonij in Oost-Indië vergaan? Twee documenten geven daar enig zicht op (318w). De eerste is, hoe kan het anders, een schuldbekentenis. Op 1 december 1665 ver-klaarde hij voor notaris Huijsman te Batavia een bedrag van 200 gulden schuldig te zijn aan Harmanus van Borshem “ter saecke van geleende penningen hem comparant op verscheijde tijden in sijn groote nootwendicheijt (soo hij bekende) ten dancke aengetelt”. Beide mannen blijken “helberdier” te zijn van Joan Maetsuijcker, gouverneur-generaal in Indië. Van Borshem staat op het punt “omme naer ’t vaderlant te navigeren”. Anthonij beloofde dat zijn collega of diens gemachtigde onder vertoon van de schuldbekentenis het geld uitbetaald zou krijgen bij moeder Janneke van Alphen in Vianen ten laste van Anthonij’s portie in de nala-tenschap van zijn vader.

Het tweede stuk dateert van 3 juli 1679, 14 jaar later. Het is opgesteld door Arnaud van der Lelij, boekhouder van de VOC-kamer Delft. Hij doet daarin verslag van een door hem inge-steld onderzoek in de boeken van de VOC naar het reilen en zeilen van Anthonij van Alphen in Indië. Hij noteerde dat de soldijrekeningen aangeven dat Anthonij tot 7 november 1663 op het jacht de Meerman verbleef waarmee hij in Batavia aankwam. Vervolgens stond Anthonij tot ultimo augustus 1667 ingeschreven in de garnizoensboeken van het Kasteel Batavia. Daarna werd hij bemanningslid van het jacht Terthoolen, waarop hij geregistreerd stond tot eind september 1667. Vervolgens kreeg de bemanning het bevel over te gaan op ’t schip ‘t Hoff van Zeeland. Hierna ontbreekt van Anthonij elk spoor. Uit het stuk wordt duidelijk dat de genoemde schepen deel uitmaakten van een vloot die onder bevel van admiraal Speelman oorlog voerde met de koning van Makassar. Anthonij zal dus hoogstwaarschijnlijk in het na-jaar van 1667 bij deze krijgshandelingen zijn omgekomen.

Het verslag van Arnaud van der Lelij steunt mede op getuigenverklaringen die in de jaren 1676 tot 1679 door verschillende personen werden afgelegd (boedel 812). Duidelijk wordt ook waarom een bevestiging van de dood van Anthonij van Alphen en de datering van zijn overlijden van belang waren: zijn nalatenschap werd betwist. Enerzijds maakte zijn oom en oud-voogd Willem van Alphen er aanspraak op, handelende namens Anthonij’s zuster Ma-ria, zijn eigen kinderen Cornelia, Geertruijt, Angela en Sara, en Johan van Aelst, een familie-lid van Anthonij’s moeder. Anderzijds werd de nalatenschap opgeëist door Johan van Al-phen, een neef van de personen die zijn oom vertegenwoordigde; hij was ‘solliciteur-militair’ en woonde in Voorburg. Bekend was dat Anthonij zijn bezittingen had nagelaten aan zijn neef Dirck Junius, de zoon van zijn zuster. Ook deze was echter jong gestorven en had op zijn beurt zijn neef Johan van Alphen tot erfgenaam benoemd. De vraag was nu of Anthonij was overleden vóór Dirck Junius' dood, of daarna. In het eerste geval zou Johan van Alphen zijn bezittingen - via Dirck Junius - erven, in het laatste geval zouden deze toevallen aan de groep personen vertegenwoordigd door Willem van Alphen.
Op grond van de getuigenverklaringen en het onderzoeksverslag van Arnaud van der Lelij volgde uiteindelijk, begin jaren ’80, de uitspraak dat de nalatenschap van Anthonij van Alphen toeviel aan Johan van Alphen.


Parenteel van Simon van Alphen.


Dit genealogisch overzicht, deels gebaseerd op externe bronnen, dient door eventuele belang-stellenden te worden geverifieerd.


Generatie I

I. Simon van Alphen, geb. circa 1550, ovl. te Leiden in 1592, tr. te Antwer-pen circa 1577 met Elisabeth Mannaert, geb. te Antwerpen circa 1544.
Uit dit huwelijk:
1. Jan Simons van Alphen, geb. te Antwerpen circa 1578, ovl. circa 1624, volgt IIa.
2. Daniël Simons van Alphen, geb. te Leiden in 1585, volgt IIb.


Generatie II

IIa. Jan Simons van Alphen, zn. van Simon van Alphen (I) en Elisabeth Mannaert, geb. te Antwerpen circa 1578, lakenkoper, ovl. circa 1624, otr. te Leiden op 23 januari 1608 met Geertruijt Buijs., weduwe van Willem van Hogeveen.
Uit dit huwelijk:
1. Wilhelmus van Alphen, ged. te Leiden op 3 november 1608, ovl. e 's Gravenhage in juni 1691, volgt IIIa.
2. Simon van Alphen, geb. circa 1610, ovl. te Vianen in juni 1649, volgt IIIb.
3. Jan van Alphen, geb. te Leiden circa 1611, volgt IIIc.
4. Bartholomeus van Alphen, geb. te Leiden circa 1615.
5. Paulus van Alphen, geb. te Leiden circa 1617, tr. met Maria Constant.

IIb. Daniël Simons van Alphen, zn. van Simon van Alphen (I) en Elisabeth Mannaert, geb. te Leiden in 1585, burgemeester van Leiden, tr. te Leiden op 6 januari 1612 met Maria van Hoogeveen, geb. te Leiden in 1584.
Uit dit huwelijk:
1. Simon van Alphen, ged. te Leiden op 25 januari 1618, otr. (1) te Leiden op 1 juli 1637 met Susanna van Keulen (van Ceulen), otr. (2) te Leiden op 21 februari 1645 met Magdalena de Hertoghe van Orsmael.
2. Gerrit van Alphen, ged. te Leiden op 17 februari 1619, tr. te 's Gravenhage op 17 januari 1645 met Maria van Dorp, dr. van Cornelis van Dorp en Judith van Luttelgeest, ged. te Leiden op 7 maart 1625.
3. Johannes van Alphen, geb. te Leiden op 27 maart 1620, tr. te Leiden op 6 april 1649 met Catharina Commelin.
4. Cornelia van Alphen, ged. te Leiden op 28 december 1621.
5. Daniël van Alphen, ged. te Leiden op 12 april 1623, tr (1) te Leiden op 24 oktober 1645 met Cornelia van Sijp, tr. (2) te Leiden op 14 december 1649 met Tannetge Derramout, ged. te Leiden op 2 september 1621.
6. Pieter van Alphen, ged. te Leiden op 8 november 1624.
7. Elisabeth van Alphen, ged. te Leiden op 7 mei 1626.


Generatie III

IIIa. mr. Wilhelmus van Alphen, zn. van Jan Simons van Alphen (IIa) (lakenkoper) en Geertruijt Buijs, ged. te Leiden op 3 november 1608, secretaris van het Hof van Hol-land (1631-1684), ovl. te 's Gravenhage in juni 1691, tr. (1) te Scheveningen op 13 juni 1632 met Catharina Doublet, geb. te 's Gravenhage in 1605, ovl. te 's Gravenhage in december 1634, begr. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 22 december 1634.
Uit dit huwelijk:
1. Johannes van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 11 december 1634, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 17 december 1634, ovl. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 9 februari 1635.

mr. Wilhelmus van Alphen, tr. (2) te Leerdam op 16 september 1636 met Judith van Clevensteijn, dr. van Aart Dirksz van Clevesteijn en Engeltje Aartsdr. van Hoeij, geb. te Gorinchem circa 1606, ovl. te 's Gravenhage in augustus 1674, begr. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 20 augustus 1674.
Uit dit huwelijk:
1. Cornelia van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 18 april 1633, ged. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 24 april 1633, ovl. op 7 november 1691, tr. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 23 mei 1657 met Hendrick Brouwer, geb. te Gorinchem, schepen en thesaurier van Gorinchem, ovl. op 27 december 1685.
2. Catharina van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 18 augustus 1637, ovl. te 's Gravenhage op 25 juli 1657.
3. Antonetta van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 5 januari 1639, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 19 januari 1639, ovl. te 's Gravenhage op 11 juni 1656.
4. Maria van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 19 januari 1641, ged. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 8 maart 1641, ovl. te 's Gravenhage op 8 september 1642.
5. Maria van Alphen, ged. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 26 september 1642.
6. Jan Arnoldus van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 11 oktober 1643, ged. te 's Gravenhage (Kloosterkerk) op 22 november 1643, ovl. op 13 juni 1665 (in een slag tegen de Engelsen).
7. Sebastiaen van Alphen, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 4 februari 1646, ovl. te 's Gravenhage op 8 april 1646.
8. Geertruijda van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 21 mei 1647, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 2 juni 1647, ovl. te 's Hertogenbosch in 1721, tr. (1) te Scheveningen op 26 december 1674 met Engelbert de Gijselaer, zn. van Nicolaas de Gijselaer en Margaretha van Eijl, geb. te Amsterdam circa 1651, koopman, suppoost der weeskamer, ovl. te Amsterdam op 27 oktober 1681, tr. (2) te Leiden op 30 november 1694 met mr. Gerard van Breugel, geb. te 's Hertogenbosch op 20 december 1671, advocaat, schepen van Den Bosch (1720), gezworene (1721), raad (1722-1735), ovl. te 's Hertogenbosch in ju-li 1746.
9. Angelica (Angela) van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 18 juli 1649, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 21 juli 1649, ovl. op 6 augustus 1727, tr. te Scheveningen op 6 december 1678 met mr. Pieter van Hurck, zn. van Frans van Hurck en Mechteld van der Linden, geb. te Delft op 23 februari 1657, ged. te Delft (Oude Kerk) op 25 februari 1657, secretaris van het Hof van Holland (1684), ovl. te 's Gravenhage op 18 november 1686.
10. Sara van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 3 september 1651, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 10 september 1651, ovl. op 26 november 1678.
11. Maria van Alphen, geb. te 's Gravenhage op 6 april 1654, ged. te 's Gravenhage (St. Jacobskerk) op 10 mei 1654, ovl. op 16 januari 1693, tr. te 's Gravenhage op 1 augustus 1684 met mr. Willem van den Hove, geb. te 's Gravenhage in 1651, advocaat voor het Hof van Holland.

IIIb. Simon van Alphen, zn. van Jan Simons van Alphen (IIa) (lakenkoper) en Geertruijt Buijs, geb. circa 1610, verbleef van 1640 tot 1645 in Oost-Indie als raad van Indië en fiscaal van Batavia, ovl. te Vianen in juni 1649, tr. met Johanna Hendricx (Janneken) van Aelst.
Uit dit huwelijk:
1. Anthonij van Alphen, geb. te Batavia [Indonesië] circa 1640, ovl. in Oost Indië, vermoedelijk in 1667 (in het najaar in een slag tegen de koning van Makassar).
2. Maria van Alphen,, tr. met mr. Willem Junius, ovl.voor 22-8-1662.
Uit dit huwelijk:
i Dirck Junius.
IIIc. Jan van Alphen, zn. van Jan Simons van Alphen (IIa) (lakenkoper) en Geertruijt Buijs, geb. te Leiden circa 1611, opperkoopman der VOC op Amboina, tr. met Eva Grevenraets.
Uit dit huwelijk:
1. Johan van Alphen, geb. circa 1642, solliciteur-militair, ovl. te 's Gravenhage in oktober 1684, tr. te Voorburg op 6 mei 1669 met Elizabeth ten Ham, dr. van Johannes ten Ham en Lucretia Barlehaar, ovl. te 's Gravenhage op 24 april 1711.
2. Geertruijd van Alphen, geb. op 1 juni 1643, ovl. op 13 januari 1734, tr. te 's Gravenhage op 25 mei 1664 met Nicolaas Stampioen, geb. op 9 januari 1640, mathematicus, schout van Kralingen (o.a. 1678, 1698), ovl. te Rotterdam in 1731.



N.B. Bovenstaande tekst bevat de hoofdlijnen van de boedelinhoud, aangevuld met genea-logische informatie uit andere bronnen.. Voor een volledig beeld van de inhoud raadplege men de boedelstukken.



Bram Plantinga.
mei 2014.
kaart