Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Bijzonderheden over het leven van de families Muller(s) en Bucquoi (Weeskamerarchief Leiden, inv.nr. 2918) (Weeskamerarchief Leiden, inv.nr. 2918).

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700

Annex: van Hattem, van Herwarden, de l’Hommel, Huyst, van de Poel, Roest, van Scharphuizen, Stipel, van der Stok, Swart, Victors, Vliethoorn (Vlietdentoorn).

Erfgoed Leiden en Omstreken: Weeskamerarchief (toegangsnr. 518)

Bijzonderheden over het leven van de families Muller en de Bucquoy (inv.nr 2918).

(annex: van Hattem, van Herwarden, de l’Hommel, Huyst, van de Poel, Roest, van Scharphuizen, Stipel, van der Stok, Swart, Victors, Vliethoorn (Vlietdentoorn).


Boedel 2918 uit het Leidse Weeskamerarchief betreft de nalatenschap van Eva Mullers. Zij sterft kinderloos en verdeelt haar bezittingen over haar broers, zusters en kleinkinderen. Een aantal van hen krijgt een legaat. De rekening (2918g) sluit met een batig saldo van f 274-5-12.
De boedelstukken (o.a. testament, codicil, overeenkomst tussen erfgenamen) bevatten veel namen van familieleden. Met behulp van deze informatie, aangevuld met gegevens uit de DTB van Leiden kunnen de hierna volgende summiere genealogische overzichten worden samengesteld. Van vrijwel geen van de betrokken personen is de doopdatum bekend, zodat de volgorde waarin zij per generatie worden genoemd willekeurig is.

Familie Muller(s):
I. Pieter Dirksz. Muller, tr. met Eva Victors.
Uit dit huwelijk:
1. Wijntje, volgt IIa.
2. Eva (Mullers), ovl. circa 1691, tr. met Barent Casarius (Cosarius).
3. Anna, volgt IIb.
4. Benjamin, volgt IIc.
5. Rebecca
6. Gideon
7. Dirk

IIa. Wijntje (Weintje) Muller (Mullers), dr. van Pieter Dirksz. Muller (I) en Eva Victors, tr. met Gerard van de Poel.
Uit dit huwelijk:
1. Pieternella
2. Wijntje
3. Benjamin
4. Gerard.
5. Francina, tr. met Hendrik de Frans
6. Pieter
7. Maria, tr. met Daniël Mits
8. Eva, tr. met Theodorus Stipel

IIb. Anna Muller (Mullers), dr. van Pieter Dirksz. Muller (I) en Eva Victors, tr. met Dirk van Hattem.
Uit dit huwelijk:
1. Anna.
2. Eva, tr. met Johannes van Herwarden
3. Elisabeth

IIc. Benjamin Muller, zn. van Pieter Dirksz. Muller (I) en Eva Victors, weduwnaar van Judith de l'Hommel, otr. te Leiden op 2 mrt 1673 met Paulina de Bucquoy, dr. van Olivier de Bucquoy en Clasina van der Stok, ged. NH te Leiden (Pieterskerk) op 25 apr 1646.
Uit dit huwelijk:
1. Benjamin
2. Johanna, tr. met Pieter Swart
Paulina de Bucquoy, dr. van Olivier de Bucquoy en Clasina van der Stok, tr. (2) met Andries Roest, bode met de roede van de stad Leiden.


Familie (de) Bucquoy:
I. Olivier de Bucquoy, tr. met Clasina van der Stok (Claesgen Stoochius).
Uit dit huwelijk:
1. Alida, ged. te Leiden (Pieterskerk) op 20 mrt 1637, otr. te Leiden 15 jan 1659 met Simon Vliethoorn (Vlietdentoren), apotheker (1659), schepen van Leiden (1680).
2. Anna, otr. te Leiden op 4 okt 1674, tr. te Leiderdorp Nicolaes Huyst.
3. Paulina, ged. NH te Leiden op 25 apr 1646, otr. (1) te Leiden op 2 mrt 1673 met Benjamin Muller, zn. van Pieter Dirksz. Muller en Eva Victors.
Uit dit huwelijk:
1. Benjamin.
2. Johanna, tr. met Pieter Swart.

De boedel bevat verder tien brieven (2918j), waarvan er negen handelen over de kleinzoon van Eva Mullers, te weten Benjamin Muller, zoon van Benjamin Muller en Paulina de Bucquoy.
Deze brieven zijn tussen half september en half december 1696 geschreven; één dateert van een half jaar daarna.

Benjamin was wees. Nadat zijn vader was overleden hertrouwde zijn moeder met Andries Roest, bode met de roede van Leiden, maar intussen leefde zij ook niet meer. Als voogden waren over hem aangesteld Abram van Gerwen, advocaat bij het Hof van Holland en Pieter Bouwens, koopman. Stiefvader Andries Roest moest Benjamin te zijnen huize alimenteren en onderhouden gedurende zijn minderjarigheid; hiervoor kreeg hij een vergoeding van f 50,-- per jaar. Kleding en schoolgeld betaalden de voogden uit Benjamins eigen middelen (2918d).

Uit e.e.a. valt af te leiden dat Benjamin nog de schoolgaande leeftijd had. Hij was echter niet zo jong dat hij geen vastomlijnde gedachten had over zijn toekomst. Op 13 september 1696 schrijft zijn oudere neef Pieter van der Poel aan de weeskamer, dat Benjamin van plan is om “sijn voorneemen te volbrengen om elders buijtenslants sijn fortuijn te soecken”. Hij is niet van dit voornemen af te brengen en daarom heeft Van de Poel hem gezegd dat zijn broer Gerard van de Poel, een van de belangrijkste planters in Suriname, mogelijk wel een jongeman tegen kost en kleding als opzichter en assistent in dienst zou willen nemen. Als de weesmeesters het hiermee eens zijn kan hij met een gereed liggend schip, de joffer Anna, meegaan dat over 14 dagen vertrekt. Hij heeft afgesproken 50 gulden te betalen voor de reis en de kost, maar mag van de boeking afzien als de goedkeuring van de weeskamer uitblijft. Benjamin moet een geschikte uitrusting krijgen omdat in Suriname alles duur is. Ook moet voorzien worden in een eventuele terugreis, mocht Gerard van de Poel intussen zijn overleden en Muller niet op hulp in Suriname kan rekenen. Ook in dat geval is het echter geen weggegooid geld, omdat het dan wel een jaar duurt voor hij terug is en hij anders hier de kosten van levensonderhoud had gehad. Als hij wel slaagt kan hij daar zijn fortuin maken.

De weeskamer reageert per kerende post en gaat akkoord met het voorstel. Pieter van de Poel laat vervolgens op de 18e aan de weeskamer weten wat er voor de uitrusting van Benjamin nodig is. O.a. "een nieuw kleet, bestaande in een rock, camisool en broeck" met zwarte knopen en knoopsgaten, alles "ligtvoerig" uitgevoerd omdat het in Suriname heet is. Benjamins versleten kleding hoeft dan niet te worden omgekeerd, want die is goed genoeg om op het schip te dragen en dat scheelt weer in de kosten. Verder een paar gekleurde kousen, twee paar schoenen en een grauwe hoed. Ook heeft hij drie pakken witte onderkleren nodig die op een bepaalde manier moeten worden gemaakt, want met deze onderkleren wordt meestal bloot gelopen in huis en bij de slaven. De bovenkleding wordt alleen gedragen om naar de kerk te gaan en zo nu en dan naar het fort. Verder zes paar witte kousen, maar die moeten niet van wol zijn vanwege de vlooien. De wollen onderkousen komen nog wel van pas tijdens de reis op het schip. Ook nog twee dassen, als nachtdassen zonder kant. Dan nog een doosje met garen en lint, spelden en naalden om zijn kleren te verstellen. Ook een fleskelder met 9 flessen, waarvan vijf gevuld met brandewijn en vier met seck. Verder heeft hij op zee nodig "een slegte omhang of een oude Japonse rock" tegen de kou totdat ze in warmere streken komen.

De opgesomde goederen zijn noodzakelijk, aldus nog steeds Van de Poel. Er kan niets van worden geschrapt ook al is er niet meer geld dan dit kost. Bovendien moet Benjamin Muller nog 150 gulden contant geld meenemen voor zijn vracht en voor een eventuele terugreis in het geval Gerard van de Poel niet meer in leven blijkt te zijn. Schrijver meent dat de uitgaven zullen renderen, bovendien is er korting op te krijgen via Benjamin van de Poel, een andere broer van Pieter. Er is haast bij want het schip vertrekt binnenkort. Pieter van der Poel benadrukt tenslotte nog een keer dat Benjamin Muller niet met versleten kleren naar Suriname kan gaan, want daar is bijna niets te krijgen en het weinige dat er is, is er drie keer zo duur.

Als Pieter van der Poel later met de weesmeesters afrekent blijkt dat hij een paar dingen heeft moeten kopen die hij niet van te voren had opgegeven. Eerder wist hij niet wat een reiziger naar zo'n land precies nodig heeft. Het gaat om een stang, mat en matras met kussen en deken en 2 bonte slopen, een tweedehands kist voor een bootsgezel, 2 witte slaapmutsen, 12 paar blauwe sokken, 6 bonte neusdoeken om op het schip te gebruiken, 2 tinnen lepels en een kleerborstel, een flesje extract van lepelbladen, wat specerijen tegen ziekte, grote en kleine kammen en wat schrijfgerei, papier en een pennemes. Van de Poel vertrouwt erop dat de weesmeesters hem deze uitgaven niet zullen verwijten, daar zij noodzakelijk waren. Benjamin wilde echter ook graag tabak en pijpen hebben als tijdverdrijf tijdens de reis. De kosten hiervan heeft Van de Poel verrekend door hem in plaats van 9 flessen, 6 flessen drank mee te geven en deze niet met goede brandewijn maar met een goedkoper goedje te laten vullen.

Het bestellen van de uitrusting kostte enige tijd. Omdat intussen de geplande vertrekdatum van het schip naderde, levert Van de Poel Benjamin op 25 september af op een kaag (een platboomd binnenvaartschip) dat op het punt stond met ongeveer 50 passagiers naar de joffer Anna te varen. De schipper, Jacob Huijgen, was al een paar dagen eerder aan boord gegaan. Het had Van de Poel het beste geleken om Benjamin Muller met de andere passagiers mee te laten gaan, ook al zouden zijn kleren pas een paar dagen later komen. Dit spaarde niet alleen kosten uit, maar vergrootte ook zijn kans om een geschikte plek aan boord toegewezen te krijgen. Een dag later, op de 26e arriveerden Benjamin en de medepassagiers op de joffer Anna. Het lag voor anker onder De Vlieter, een vaargeul in de Waddenzee, een paar mijl ten oosten van Den Oever.

Op de 29e laat Benjamin aan zijn neef weten dat zijn kist en verdere goederen zijn aangekomen; hij heeft er erg naar uitgekeken. Van de schipper had hij de kajuit van de konstabel toegewezen gekregen om er te eten en te slapen. Hij wordt er goed verzorgd; als dat tot Suriname zo blijft zal hij volkomen tevreden zijn.

Zo zou rond deze datum de reis naar Suriname beginnen en een tijd lang zou er geen bericht van Benjamin te verwachten zijn. Maar ruim twee maanden later ontvangt de weeskamer in Leiden toch een brief van hem, gedateerd 6 december. Benjamin schrijft daarin dat zij nu pas onder zeil gaan. Gedurende tien weken zijn ze voor Texel voor anker blijven liggen omdat de wind uit de verkeerde hoek kwam. Pas de afgelopen nacht, nadat elf glazen geslagen waren, omstreeks twee uur, stak een goede oostenwind op. Daarop besloot de kapitein een anker te lichten om bij het aanbreken van de dag het andere anker op te halen en de zee op te gaan. Omdat de wind nog een beetje draaide duurde dat nog tot ongeveer tien uur.

Hij zit nu echter in geldnood. Elke dag heeft hij, bovenop het geld voor de passage, de kapitein 7 stuivers moeten betalen van het karige reisgeld dat hij had meegekregen. Dat is bij elkaar een bedrag van 70 dagen à 7 stuivers = f 24-10-00. Bovendien doet het langdurige stilliggen en de voortdurende scheepskost een mens naar een verversing snakken, zodat hij zo nu en dan iets ter verkwikking heeft gekocht. Als gevolg hiervan is zijn zakgeld opgeraakt en zonder dat kan hij zich in een vreemd land niet redden. Daarom vraagt hij om hem eenmalig een wissel van 50 gulden te sturen met een schip dat over een paar dagen staat te vertrekken.

Neef Pieter van der Poel ondersteunt dit verzoek en verzekert de weesmeesters dat zijn pupil zich op het schip als een vroom en inschikkelijk jongeman heeft gedragen en niet meer voor zichzelf heeft uitgegeven dan wat voor iemand als hij betamelijk is. Van der Poel twijfelt er niet aan dat de weesmeesters in hun goedertierenheid de aanvulling zullen goedkeuren. Hij zegt dat zijn oordeel over het goede gedrag van Benjamin Muller gebaseerd is op dat van de commies Van der Marct op Texel, een vroom en ordentelijk man, aan wie hij had gevraagd de gedragingen van Muller in het oog te houden.

De boedel bevat nog een laatste brief die ons vertelt hoe het Benjamin nadien vergaan is. Op 29 juni 1697 schrijft hij uit Cottica in Suriname aan de Leidse weeskamer dat hij na een behouden reis in Suriname is aangekomen en volgens afspraak naar zijn neef Van de Poel is gegaan. Die had echter geen mogelijkheid om hem op zijn plantage te werk te stellen, maar bood hem wel aan in zijn huis te verblijven totdat hij ergens anders werk zou vinden. Hier heeft hij vier maanden doorgebracht - meestentijds ziek - waarna hij nu op proef aan het werk is op een van de plantages van dhr. Scherpenhuijsen , de gewezen gouverneur van Suriname. Hij verwacht binnen twee à drie weken dhr. Timmerman te ontmoeten, de administrateur van Scherpenhuijsen, en zal dan zien of zij het met elkaar eens kunnen worden.

Hij vraagt de weeskamer om hem een wissel toe te sturen omdat zijn spullen zijn versleten en hij nodig nieuwe onderkleren moet kopen; op de plantage draagt men namelijk alleen onderkleren.



N.B. Bovenstaande tekst bevat de hoofdlijnen van de boedelinhoud. Voor een volledig beeld van de inhoud raadplege men de boedelstukken.


Bram Plantinga,
februari 2016.

kaart