Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: De afkomst van Floris Schuyt

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1500-1600

Uit een tot dusver onopgemerkt gebleven archiefstuk blijkt dat de familie Schuyt toch niet zo Leids is als gedacht wordt.

Floris Schuyt (ca. 1529-1601) en zijn zoon Cornelis (1557-1616) hebben een belangrijke rol gespeeld in de Leidse muziekgeschiedenis. Floris was van 1554 tot 1572 en van 1584 tot aan zijn dood in 1601 in dienst als organist en hij maakte tussen 1560 en 1572 ook deel uit van de groep stadsspeellieden als schalmei- en trompetspeler.

Cornelis Schuyt was, na een lang verblijf in Italië en elders, van 1593 tot 1616 organist in Leiden. Hij is echter vooral beroemd geworden als componist. Orgelwerken van hem zijn helaas niet bewaard gebleven, wel andere instrumentale muziek en drie bundels met madrigalen.



Met zijn eigen festival ‘Sleutels tot Schuyt’ (www.schuytfestival.nl) in 2016 en 2018, is Cornelis inmiddels uitgegroeid tot de icoon van de Leidse muziek uit de Gouden Eeuw, iemand op wie heel Holland trots kan zijn. ‘Cornelis Schuyt, een meer Nederlandse naam is bijna niet denkbaar!’, schreef W.H. Thijsse al met onverbloemd chauvinisme in zijn Zeven eeuwen Nederlandse muziek (1949). Toch is ‘Schuyt’ niet de oorspronkelijke naam van de Leidse organistenfamilie. Sterker nog, vader Floris komt niet eens uit Nederland. Dat blijkt indirect uit een officiële verklaring die te vinden is in de getuignisboeken (1).

Wat was het geval? Op een dag in het voorjaar van 1589 verschijnen er twee vreemdelingen op het stadhuis in Leiden: Cornelis Dircksz. Schifflin, mede namens zijn broer Samuel Schifflin, pastoor te Heessen, en een man genaamd Pieter Hool. Allen zijn kinderen en erfgenamen van wijlen Dirck Cornelisz. Ze komen uit het dorp Bonfeld, zo’n 12 km ten N.W. van Heilbronn, in de huidige deelstaat Baden-Württemberg. Het doel van hun missie is de vereffening van een oude rekening. Cornelis Schifflin overlegt een schuldbekentenis waaruit blijkt dat zijn vader in 1555 een lening van maar liefst 500 Carolusgulden had verstrekt aan een pastoor te Aalsmeer, toevallig ook Cornelis Dircksz. geheten. Laatstgenoemde was inmiddels al overleden, maar de gebroeders Schifflin blijven proberen het geld terug te krijgen. Eerdere pogingen waren steeds op niets uitgelopen en daarom wenden ze zich deze keer tot de autoriteiten. Om er zeker van te zijn dat ze serieus genomen zullen worden, hebben ze geloofsbrieven meegenomen, hun verstrekt door Pleikard Von Gemmingen, de landheer van Fürfeld, Bonfeld en Eschenau. Na de situatie uitgelegd te hebben, verzoekt Cornelis Schifflin om Mr. Floris Schuyt te laten ontbieden en dan wordt ook de relatie tussen al deze personen duidelijk. Floris is namelijk niet alleen de oom van Cornelis Schifflin, maar ook de zwager van de pastoor uit Aalsmeer. Als diens erfgenaam kan hij dus aansprakelijk gesteld worden voor het terugbetalen van de schuld. Bovendien zou hij zich de nagelaten goederen van zijn vader en van zijn broer toegeëigend hebben, waarvoor eveneens een vergoeding geëist wordt.

Floris zal dus niet echt blij geweest met het weerzien met zijn Duitse bloedverwanten. Als we bedenken dat zijn aanvangssalaris in 1554 slechts 30 gulden per jaar bedroeg, kunnen we ons voorstellen wat een bedrag van 500 gulden indertijd betekende. Het gecombineerde inkomen van Floris als organist en nachtwaker was in 1586 weliswaar gestegen tot 200 gulden per jaar, maar het zal duidelijk zijn dat het niet in zijn vermogen lag aan de eisen tegemoet te komen. Daarom wordt besloten enige ‘goede mannen’ aan te wijzen als bemiddelaars. Die erkennen het recht van de Schifflins op restitutie van de lening, maar stellen het door Floris Schuyt te betalen bedrag vast op 42 gulden. Hoewel de eisers hiermee nauwelijks genoegdoening krijgen, accepteren ze uiteindelijk het voorstel en zien ze af van verdere claims.

Floris ziet zich echter wel gedwongen bij de stad een lening af te sluiten van 48 gulden, die in termijnen op zijn salaris zal worden ingehouden, zoals in het gerechtsdagboek op 20 april 1589 is genoteerd (2). Het is deze andere, veel minder uitvoerige bron die geciteerd wordt door Alfons Annegarn, de schrijver van het standaardwerk over Floris en Cornelis Schuyt (3). Daardoor wist hij wel dat er kennelijk iets aan de hand was met een neef uit Duitsland en een obligatie en zo, maar hoe de vork precies in de steel zat, wordt uit zijn verhaal niet duidelijk. Aangezien de index op de getuignisboeken pas in 1977 is voltooid, vier jaar na de publicatie van Annegarn, kunnen we dat de schrijver niet kwalijk nemen. Anderzijds had het hem toch aan het denken moeten zetten. Hij wijst namelijk zelf wel op een aantal vragen omtrent de afkomst van Floris Schuyt, maar trekt dan een overhaaste conclusie door te zeggen: ‘Als geboorteplaats moet men Leiden aannemen, want uit niets volgt dat hij van elders zou zijn gekomen.’ (4)



Of Floris in het dorp Bonfeld ter wereld is gekomen, valt moeilijk te achterhalen, evenals de reden en de precieze datum van zijn vertrek uit Duitsland. Omstreeks 1550 moet hij getrouwd zijn met Jonge Maria Dircksdochter uit Aalsmeer, en in 1551, dus nog voor zijn benoeming aan de O.L. Vrouwekerk, wordt voor het eerst melding gemaakt van ‘Floris Cornelisz., organist’. De naam ‘Schuyt’ als familienaam raakte overigens pas na jaren in gebruik, voor zover ik heb kunnen nagaan voor het eerst in 1566 (5). Mogelijk hebben godsdienstige motieven bij zijn vertrek een rol gespeeld. De vader en twee ooms van bovengenoemde Pleikard Von Gemmingen waren de eerste edelen in de Kraichgau die de kant van Luther kozen, waardoor in die streek de reformatie snel terrein won. In Bonfeld werd al voor 1532 een lutherse predikant aangesteld. Je kunt je voorstellen dat een jonge, katholiek gebleven organist zijn heil dan elders gaat zoeken.

In ieder geval moeten we dus concluderen dat we de naam van Floris Schuyt, alias Schifflin (=schuit, scheepje), kunnen bijschrijven in het rijtje van Joachim van den Hove, John Jorden, Herman Piso en Johannes Fresneau, allemaal bekende Leidse musici uit de 16e en 17e eeuw die in het buitenland geboren zijn.

Noten:

(1) Regionaal Archief Leiden, Schepenbank (Oud Rechterlijk Archief), nummer toegang 508, inventarisnummer 79C, ff. 276-277v. Deze akte, d.d. 21-4-1589, is zowel in het Nederlands als in het Latijn gesteld. Een tweede, gelijkluidende versie, maar dan alleen in het Nederlands, is te vinden in RAL-508-79D, ff. 1v-3.
(2) Gerechtsdagboek A2, 1587-1590, RAL-501A-45, f. 169v.
(3) Annegarn, A.: Floris en Cornelis Schuyt. Muziek in Leiden van de vijftiende tot het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht, 1973, p. 42.
(4) Op. cit., p. 10.
(5) Waarboeken, RAL-508-67C, f. 294.

Jack Scholten
kaart