Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Plaquette Haanstra en eerste steen

  • Leiden
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Gebouwen

Geveltekens Rapenburg 129 en Vliet 8.


GT_1298 foto de Sterke


Foto W. Devilee

Bronzen plaquette ter nagedachtenis aan Wijbrandus Haanstra, hervormer van het kleuteronderwijs in Nederland.
In het midden een portret 'en-profil' van Haanstra met daar onder de volgende tekst:

W. HAANSTRA
1841-1925
HERVORMER
NEERLANDS
BEWAARSCHOOL
WEZEN
ZIJN DANKBARE
LEERLINGEN

Aan weerszijden staan twee kleuters.
De plaquette is gesigneerd door M. Zwollo

Deze plaquette werd aangeboden door oud-leerlingen van Haanstra en op zaterdag 12 juni 1926 onthuld. De plaquette was oorspronkelijk geplaatst in de voorgevel van het schoolgebouw.

,,,
GT_1757 Foto: E. Koningsveld
Eerste steen in het schoolgebouw, gelegd door de zoon van oprichter Wijbrandus Haanstra op 6 maart 1935, Vliet 8

Wijbrandus Haanstra (Oosterwierum, 2 december 1841 - Leiden, 14 september 1925) behaalde via de avondcursus te Sneek zijn onderwijzersdiploma. Overdag werkte hij op de school van zijn vader. Nadat hij zijn opleiding had afgerond, werkte hij als onderwijzer in IJlst. Hierna verhuisde hij naar het westen van het land, waar hij onderwijzer werd in Strijen. Hier behaalde hij zijn hoofdakte L.O. waarna hij onderwijzer werd in Haarlem.
Haanstra kwam in contact met het werk van de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel, die hem inspireerde na te denken over de ontwikkeling van jonge kinderen. Hij verdiepte zich tevens in de werken van Immanuel Kant, Hegel, Johann Friedrich Herbart, Arthur Schopenhauer, Charles Darwin en Herbert Spencer, wiens opvattingen hij toetste aan die van Fröbel. Een andere belangrijke inspiratiebron voor hem was Wilhelm Wundt.
Tijdens zijn werk en zelfstudie in Haarlem werd Haanstra benaderd door het bestuur van de Kweekschool voor Bewaarschoolhouderessen in Leiden. Deze opleiding was in 1855 opgericht door enkele Leidse industriëlen die, ten tijde van de industriële revolutie, verbetering wilden in het onderwijs aan hun kinderen. In 1865 waar zij dusdanig teleurgesteld in het niveau van de leidsters, dat zij besloten een pand aan het Rapenburg, nummer 131, te kopen om daarin een eigen avondopleiding voor bewaarschoolhouderessen te starten. In de herfst van 1867 werd het pand, dat zowel een bewaarschool als een avondopleiding voor bewaarschoolhouderessen huisvestte, geopend. In maart 1868 stelden zij Louise Hardenberg aan als lerares. In hun zoektocht naar kwaliteitsverbetering, kwam het bestuur uit bij Haanstra.
De Leidsche methodiek wekte ook interesse in binnen- en buitenland. Zo verzocht het gemeentebestuur van Antwerpen in 1877 Haanstra om zes Belgische studenten op te leiden. Deze zes meisjes werden ondergebracht in een aangrenzend gebouw op het Rapenburg, wat het begin was van het internaat, dat tot 1963 zou bestaan. Ook huisde het internaat studenten uit Amsterdam, Brielle en Batavia. In hetzelfde jaar kreeg de school tevens een eigen bestuur in de vorm van een vereniging, die officieel Vereniging voor voorbereidend onderwijs heette. Twee jaar later, in 1879, kocht de opleiding nog twee panden aan, Rapenburg 127 en 129. Haanstra zelf betrok een achtergelegen pand aan De Vliet.
Haanstra werd in 1882 tot directeur benoemd van de opleiding en vormde deze om tot dagopleiding. Deze directeursfunctie heeft hij ruim 40 jaar vervuld.
In 1884 startte Haanstra, met Hardenberg, Het Maandblad voor het Onderwijs - inzonderheid voor de Bewaarschool, waarvan hij 31 jaar de hoofdredactie zou voeren en waarvoor hij het leeuwendeel van de artikelen schreef. Tevens begon hij te schrijven aan diverse methodematerialen, waaronder leergangen voor het leren lezen. In 1889 werden de beeldboekjes van Haanstra op de onderwijstentoonstelling in Parijs met goud bekroond. Een prijs die hem in 1900 wederom werd toegekend.

De opleiding van Haanstra kende veel vrijheid, zo was het voor de studenten vrij om boeken te lenen uit de bibliotheek en waren er geen vaste lesroosters. Haanstra ging uit van het eigen verantwoordelijkheidsgevoel van zijn studenten. Hij gaf dan ook zelden cijfers. Eens per jaar, in juni en juli, werd examen afgelegd voor de akte van hoofdleidster. Vrijwel alle kandidaten slaagden hiervoor, doordat Haanstra al in het voorjaar een selectie maakte van studenten die in aanmerking kwamen voor het examen.

Hoewel de school groot aanzien genoot en hij maandelijks diverse artikelen publiceerde, lukte het Haanstra niet goed zijn methodieken te verspreiden over het land. Ook was er kritiek uit het onderwijsland dat de kweekschool teveel in zichzelf gekeerd was. In 1896 keerde een commissie van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zich in een open brief tegen de opleiding, die zij weliswaar van hoog niveau achtte, maar teveel vond rusten op de schouders van Haanstra en Hardenberg. Op 13 juli 1898 overleed Hardenberg. Haar zus, Marie de Bock-Hardenberg, nam hierop haar taken over in de school. Toen zij in 1914 de opleiding verliet, liet Haanstra zich bijstaan door diverse oud-leerlingen.

In 1922 trad Haanstra terug uit de opleiding, waar hij werd opgevolgd door Dirkje Voltman. Voor haar is in 1955 een plaquette aangebracht binnen het gebouw.
Haanstra overleed in 1925 op 83-jarige leeftijd. Hij was toen nog steeds, zij het enkel in naam, directeur van de opleiding. Hij werd begraven op de Begraafplaats Groenesteeg in Leiden. Zijn begrafenis werd bijgewoond door honderden oud-leerlingen.

Haanstra schreef, naast zijn onderwijsmethodieken, ook diverse verhalen, liedjes en gedichten. In 2007 nam Gerrit Komrij het gedicht De kleren van Haanstra op in zijn bloemlezing 'De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten'.

Maarten Zwollo (1867-1928), beeldhouwer en maker van de plaquette. Zijn vader was zilversmid en bedrijfsleider van de zilverfabriek van de firma Bonebakker. Zijn oudere broer Carel werd lithograaf, zijn jongere broers Johannes Zwollo jr. en Frans Zwollo sr. werden zilversmid. Zwollo en zijn broers leerden de beginselen van het vak van hun vader. Hij volgde een studie aan de Rijksakademie van beeldende kunsten (1880-1884), onder Frans Stracké, en vervolgens aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1885-1889). Hij kreeg op de Rijksschool les in decoratief beeldhouwen van Ludwig Jünger en was een studiegenoot van onder anderen Joseph Mendes da Costa en Lambertus Zijl.
Zwollo werkte na zijn studie enige tijd als medailleur en modelleur van zilverwerken bij de Edelsmidse Brom in Utrecht, Begeer in Voorschoten en kwam rond 1895 in dienst bij J.M. van Kempen & Zonen in Voorschoten. Na de Eerste Wereldoorlog maakte hij vooral gedenkplaten en plaquettes.
Na de fusie van Van Kempen & Begeer in 1919 bleef hij bij de zaak werken, tot hij zich in 1923 als zelfstandig zilversmid vestigde. Zwollo had reeds voor Haanstra's 80e verjaardag zijn beeldtenis 'op treffende wijze geboetseerd'.
In 1926 maakte hij het beeldhouwwerk voor het raadhuis van Voorschoten.
Van Zwollo zijn weinig sculpturen bekend; hij maakte onder meer een buste van zijn zwager Jac. van den Bosch, mede-oprichter van 't Binnenhuis, en meerdere portretreliëfs.
Zwollo overleed op 60-jarige leeftijd in Voorschoten.


Bronnen:

Wikipedia
www.vanderkrogt.net


Dit verhaal is opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden. Voor meer informatie of contact met de commissie raadpleeg ons colofon.
kaart