Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Ik weet van alles wat, ik kan van alles wat, ik ben nergens specialist in

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer H.J. Mattheus op 21 mei 2015

De heer Hendricus Johannes Mattheus werd op 28 februari 1935 geboren op de Hoge Morsweg in Leiden. Drie jaar later kreeg hij een zus. Het gezin was toen al verhuisd naar de Kapteynstraat, in de pas aangelegde Professorenwijk. Bijzonder is dat hij als jong kind de grote Einstein heeft gezien, die op bezoek was bij mevrouw De Sitter in haar huis op de hoek van de Lorentzkade en de Kapteynstraat.
Vader was bedrijfsleider bij de dekenfabriek De Blauwe Klok van Zuurdeeg & Zn. op de Oude Singel. Een uitstekend betaalde baan met zo’n 50 gulden in de week. De goed lopende fabriek had ongeveer 100 mensen in dienst, voornamelijk spinners en wevers.

Personeel van de firma Zuurdeeg & Zoon, fabriek van Wollendekens De Blauwe Klok ter gelegeheid van het 125-jarig bestaan van de fabriek, 5-8-1930

Op 1 oktober 1933 - midden in de crisisjaren - stonden ze plotseling op straat: de oude heer Zuurdeeg had geen vertrouwen in de opvolging van zijn zoon, was bang dat die het familiekapitaal zou verkwisten, en sloot het bedrijf dus maar.
Vader Mattheus vond een nieuwe baan als gemeenteambtenaar bij de afdeling Maatschappelijk Hulpbetoon, waarbij zijn inkomen halveerde. Het lukte desondanks om de 35 gulden huur per maand te betalen, zodat het gezin in de Kapteynstraat kon blijven wonen. Een gezellig, harmonisch gezin was het. Als hervormden kerkten ze in de Hooglandse Kerk, de later afgebroken Oosterkerk en de Pieterskerk. Maar ze waren liberaal; vriendjes met een andere achtergrond waren ook welkom.
Aan de hervormde kleuterschool op het Plantsoen heeft de heer Mattheus weinig vrolijke herinneringen. “Ik was nogal beweeglijk en je moest altijd stilzitten.” Terugdenkend lijkt het of ze altijd straf kregen. Dan moesten ze met de ogen dicht blijven zitten terwijl de juffen koffie gingen drinken. Buitenspelen deed hij graag: knikkeren, vliegeren, meisjes pesten…

Een kwestie van overleven
Vijf jaar was de heer Mattheus toen de oorlog uitbrak. Zijn herinneringen eraan zijn nog scherp. Bijvoorbeeld aan de gortepap van de gaarkeuken bij het Joodse Weeshuis. Verrukkelijk vond hij die. Maar ook aan de geschiedenis van zijn vader, die met een handkar naar Olst en Wijhe liep om eten te halen. Op de terugweg, bij de oversteek van de IJssel, werden hij en zijn metgezel door Duitsers gevisiteerd. Een van beiden had een pamflet van Herrijzend Nederland bij zich, met het gevolg dat al het eten in beslag genomen werd.
Toen er geen gas en elektra meer waren, werd een wonderkacheltje met gesprokkeld hout gestookt, waarop wat gekookt kon worden. Suikerbieten en bloembollen, herinnert de heer Mattheus zich. En de honger. Het was een kwestie van overleven in die tijd.
Als hij het koud had, ging hij met een vriendje naar V&D om op temperatuur te komen. Het was daar in elk geval warmer dan thuis.
Het bombardement op 11 december 1944 door de Engelsen op het stationsgebied heeft hij van nabij meegemaakt. Terwijl hij in een winkel schuilde bij het luchtalarm, zag hij boven de Stationsweg de vliegtuigen hun bommen afwerpen. De vloer van de winkel golfde onder zijn voeten.
Ook in de buurt van zijn woonwijk waren er beschietingen en bombardementen. Het doelwit, een brug, werd nooit geraakt. Wel sloegen de bommen kraters in het weiland, die zich vulden met water en bevroren, zodat ze aantrekkelijke schaatsvijvers voor de kinderen vormden.
De bevrijding had een schaduwkant. Oma was in april ’44 overleden en opa stierf op 10 mei 1945 nadat hij van de honger spinaziezaden gegeten had, die met hun scherpe puntjes zijn ingewanden hadden aangetast.
De jonge Mattheus keek aan de Hoge Rijndijk naar de intocht van de Canadezen: “Het was alsof de engelen uit de hemel gekomen waren.” Hij mocht meerijden op een tank, door de stad naar het Schuttersveld. Een feest was dat.

Intocht der Canadezen bij Wilhelminabrug op de Hoge Rijndijk op 8-5-1945
Ook herinnert hij zich de zwermen Engelse vliegtuigen die overkwamen, op weg naar Duitsland. Dan klom hij, als tienjarige, uit het zolderraam en ging schrijlings op de nok van het dak zitten, de rug tegen de schoorsteen.
Overal in de stad waren bevrijdingsfeesten en met de pathefoon draaide de heer Mattheus muziek voor de deur in de Kapteynstraat, met oude platen als ‘Aufforderung zum Tanz’. En gedanst wérd er: “Het was één klonterende feestmassa voor ons huis.”
Terwijl de festiviteiten plaatsvonden, werden de collaborateurs opgehaald. Soms onterecht, zoals de vrouw die als dekmantel voor de Duitsers werkte, maar thuis Joodse onderduikers had en altijd informatie over op handen zijnde razzia’s doorspeelde.

“To be or not to be”
Na de oorlog ging de heer Mattheus naar de mulo op het Noordeinde en vervolgens naar de kweekschool, zij het met grote tegenzin. Na zijn militaire dienst, waaruit hij met hulp van een kruiwagen vervroegd ontslag kon krijgen, begon hij als onderwijzer bij de Kooiparkschool en werkte hij voor zijn hoofdaktes in de avonduren. Nog geen 22 jaar oud en voor een klas van 48 kinderen, die eerder met succes een aantal schoolmeesters hadden weggepest en die geen van allen zin hadden om te leren. “Elke dag was het To be or not to be.”
Na het behalen van de hoofdaktes schreef de heer Mattheus zich in als student Onderwijskunde bij de VU en later de GU. Studeren moest hij in de avonduren en op zaterdag. Voor hij die studie afrondde, trouwde hij met zijn verloofde - die hij leerde kennen toen beiden actief waren bij de zondagschool - en werd de eerste van hun drie zonen geboren. In die tijd werkte hij bij de Leidse Houtschool. Later stapte hij over naar de technische school. Het omgaan met pubers vond hij prachtig. Na een plezierige periode van elf jaar, werd hij directeur van een scholengemeenschap in Den Haag. Wel bleef het gezin in Leiden wonen.
Eigenlijk was zijn jongensdroom Theologie te studeren. Daar kwam het niet van, maar de interesse is altijd gebleven, met name voor de historische ontwikkeling van de zuilen. Hoewel hij een agnostische instelling had, was hij onder andere betrokken bij het hervormde jeugdwerk en werd hij voorzitter van de kerkenraad en diaken.
Daarnaast was hij een tijdlang organist in de kerk en dirigent van de cantorij. “Ja, ik heb een brede belangstelling, op allerlei dingen. Ik weet van alles wat. Ik kan van alles wat. Ik ben nergens een specialist in.”
Muziek heeft hem altijd getrokken, al sinds hij thuis als kind voor 75 cent per uur les kreeg op het harmonium, de ‘psalmenpomper’. Het trappen op het apparaat vermoeide hem, maar dat loste hij op door de blaaskant van de stofzuiger erop te zetten.
De heer Mattheus voelt zich nog altijd een echte autochtoon, een Leidenaar die met plezier op 3 oktober haring en wittebrood haalt. “Maar ja, wat is Leids? Twee derde van de stad was import.” Ook die geschiedenis is voor hem niet ver weg: de naam Mattheus komt oorspronkelijk mogelijk uit Portugal en is met Franse of Waalse refugiés naar Nederland gekomen.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart