Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Verroest, daar staat een bekende!”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw L.A. Peet-Hortensius op 15 januari 2016

Mevrouw Lena Adriana Peet-Hortensius werd op 29 juni 1924 geboren in Katwijk aan den Rijn als oudste van vier kinderen in een prettig, stabiel gezin. Vader was in dienst van de Leidsche Duinwater Maatschappij als fitter en controleur van de waterkwaliteit. Door zijn vaste inkomen waren de kinderen goed gekleed, wat enigszins afstak tegen de schoolgenootjes van wie veel vaders werkloos waren. Om niet op te vallen vroeg de jonge Lena of ze ook klompen kreeg, maar daar was geen sprake van.
Na de lagere school wilde ze graag doorleren, maar dat was niet gebruikelijk voor meisjes. Ze ging naar de huishoudschool, met een lange onderbreking doordat de oorlog uitbrak toen ze 16 was. Het ouderlijk huis lag aan de Cantineweg, in het Duitse spergebied, waar ze bijna letterlijk opgesloten zaten. Voor de oorlog kon je met de tram via de Voorstraat naar Leiden, maar ook die reed niet meer. Er was één doorgang naar de winkels in het dorp, waarvoor ze elke maand een nieuwe ausweis moesten halen, helemaal in Katwijk-Zee.
De oorlogsdagen bracht Lena door met naaien en breien. Van oud nieuw maken en sokken breien. Moeder had katoenen onderspreien gebreid, naar de mode van destijds. Die spreien werden uitgehaald en daar breiden ze sokken van die moeder zwart verfde.
In 1944, tijdens de hongerwinter, kwamen er mensen uit Leiden aan de deur om voedsel vragen in de verkeerde veronderstelling dat de tuinderij voor het huis van hen was. Zo belden er op een dag twee Leidse jongetjes aan. Ze waren rond de twaalf jaar, duidelijk ondervoed, met zweren om hun mond door vitaminegebrek. Moeder gaf ze wat aardappelen die ze verborgen in de pijpen van hun plusfours. Blij vertrokken de kinderen, tot ze aangehouden werden door twee Katwijkse politieagenten die hun de aardappelen afhandig maakten. Zoiets vergeet je niet.
Zelf leed het gezin geen honger. Moeder hielp aardappelen rooien en werd daar ruimschoots voor beloond met kisten aardappelen. Een gekregen geitje zorgde voor melk, waar moeder nog van uitdeelde ten behoeve van maagpatiënten. Dagelijks overhandigde ze een fles geitenmelk over de grens van het spergebied aan iemand die haar aan de andere zijde opwachtte.
Brandstof was er ook voldoende met het hout dat ze, samen met de buren, in een nabijgelegen stuk dennenbos kapten.
Via hun clandestiene radio volgden ze het nieuws. Radio’s waren verboden en moesten ingeleverd worden. Een winkel in Katwijk-Zee deelde in het geheim oude radio’s uit, die de buurt als ‘eigen’ ging inleveren. “Ga jij maar”, zei vader. Waaróm vertelde hij er niet bij, maar hij wist dat de drie buren allemaal hetzelfde type radio hadden gekregen en zoiets viel op. Ook dat vergeet je niet…

Kom uit bed, het is feest!
De eerste ‘bevrijding’ herinnert mevrouw Peet zich nog als de dag van gisteren. Het was tegen half 8 in de ochtend, ze lag nog op bed, toen ze haar moeder hoorde roepen: “We zijn bevrijd! Kom uit bed, het is feest!” Van de echte bevrijding was helaas nog geen sprake. De Duitsers waren wel vertrokken, verplaatst naar Rusland, maar ze werden vervangen door aanzienlijk bedreigender Katwijk-Zee’ers in zwarte pakken: de Landwacht. Vanaf die tijd mochten ze wel vrij naar het dorp lopen, maar ze moesten wel langs die wacht. Toen mevrouw Peet op een dag naar huis liep, met afgewende blik, kwam een van hen op haar toe: “Kan jij niet groeten?” Waarop ze antwoordde: “Waarom?” Ze kreeg een klap in haar gezicht en was zo wijs om dat pas na de oorlog aan haar vader te vertellen, wat gezien zijn felle reactie een goede beslissing bleek.
Later, rond de berechting van de Katwijk-Zee’ers, zei iemand van de Opsporingsdienst: “Je had nooit bang hoeven wezen, want ze hadden maar één kogel.” Vaders reactie: “Nou, die ene kogel is nog wel genoeg.”
Dankzij de ‘echte’ bevrijdingsfeesten in 1945 leerde mevrouw Peet haar man kennen, bij het dansen rond de muziektent. Alle feesten in de omringende dorpen werden afgelopen, letterlijk, want fietsen waren er niet meer. Op een feest in Rijnsburg, waar ze met het hele gezin naartoe gingen, zag mevrouw Peet plotseling: “Verroest, daar staat een bekende!” Dat was hem, Coendert Peet! Liefde op het eerste gezicht, van beide kanten. Hij was, net als mevrouw Peet, van hervormden huize, werd goedgekeurd door de familie en na drie jaar konden ze trouwen doordat Coenderts voortvarende moeder twee leegstaande kamers vond boven een bakkerij.
Toen na een paar jaar de woning te krap werd met twee kinderen erbij, konden ze een nieuwbouwhuis krijgen in Valkenburg. Daar woonden ze tot een meneer aanbelde met de vraag of ze voor een huizenruil voelden. De man werkte in Valkenburg en woonde in Leiden. De heer Peet fietste juist dagelijks andersom, door weer en wind naar Leiden voor zijn baan bij de Technische Dienst van de PTT. Zo kwamen ze eind januari 1951 te wonen in de Roemer Visscherstraat in de Lage Mors en werden ze Leidenaars. Het kindertal groeide aan tot zeven.

Gebed, bingo en een preek
Geen van de kinderen is later kerkelijk geworden, hoewel ze het geloof van hun ouders bleven respecteren. Mevrouw Peet voelde zich aanvankelijk niet welkom in de Leidse kerk, werd als buitenstaander behandeld, maar jaren later vroeg de dominee van de Maranathakerk, waar ze inmiddels in het bestuur zat, of ze ouderling wilde worden. Dat deed ze begin jaren ’60. Het was een veelomvattende taak. Ze legde huisbezoeken af en leidde de bejaardensoos: eerst gebed, dan bingoën met cadeautjes en eindigen met een preek die ze zelf schreef.
Verder organiseerde ze collectes voor het KWF en collecteerde voor de Nierstichting en Jantje Beton. Daarnaast zong ze in een kerkkoor en was betrokken bij het speeltuinwerk. “Moet je nu alweer weg?”, vroegen de kinderen soms als ze weer naar een avondvergadering vertrok. Het was in de tijd dat ze zich niet meer prettig voelde in huis. Haar man was op 49-jarige leeftijd plotseling overleden aan een hartaanval. In 1971, het jongste kind was drie. Steun kreeg ze niet. Van haar ouders en broers niet en ook vanuit de kerk bleef het stil, maar ze had een hecht gezin en er waren geen geldzorgen. Twee jaar bleef ze nog in de Roemer Visscherstraat, toen verkocht ze het huis en vertrok naar een flat in de Jan Luyckenlaan, waar ze 42 jaar met plezier woonde.
Ook het zomerhuisje in Ede waar ze vaak waren, verkocht ze. Ze nam autorijles, kocht een auto en reed in de vakanties met de jongste kinderen – de oudere gingen niet meer mee – naar Zwitserland, naar Spanje, naar Italië… Toen ze geen van allen meer meegingen, koos ze voor groepsreizen om nog wat van de wereld te zien.

Sinds 2009 woont mevrouw Peet in een aanleunwoning bij Robijnhof. Ze doet er aan geheugentraining, spel en beweging, en ze puzzelt veel om de hersens te laten kraken. En ze handwerkt. Dekentjes, poncho’s, mutsjes… ontelbare. Ze gingen naar Mali en later naar Bangladesh.
Met haar scherpe geheugen kijkt ze terug op een lang leven waarin veel is gebeurd, mooie dingen en droevige.
“Maar al met al: ik heb een goede jeugd gehad, eerlijk waar. En een goed huwelijk en een lekker gezin. Heerlijk met elkaar allemaal.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart