Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Ik ben weleens met een miljoen achter op de fiets naar De Kooi gegaan.”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer G.M. Seijn op 4 en 18 januari 2017

De heer Gerardus Martinus Seijn werd als derde van zes kinderen geboren op 3 oktober 1926 op Oranjegracht nr. 43. Met een onderbreking van vier jaar heeft hij er zo’n 30 jaar gewoond. De buurt was eenvoudig maar kameraadschappelijk. Buren maakten er fruit schoon en haalden bonen af voor conservenfabriek Tieleman en Dros. Na schooltijd mocht je weleens helpen en als je flink doorwerkte, bracht dat zo’n drie gulden per week op.
Gerards moeder deed dat soort werk niet. Zij was tweede dienstbode bij een dominee aan de Schelpenkade. Voor twee of drie dagen per week ontving ze drie gulden. In de huiskamer mocht alleen de eerste dienstbode, een Duitse vrouw, komen. De dominee was streng maar sociaal. Hoewel de heer Seijn dat sociale wel tussen aanhalingstekens zet. Zo kreeg moeder weleens een ‘lekker pakket’ van de domineesvrouw. Bij thuiskomst bleken daar dan schelviskoppen in te zitten waar nog wel een soepje van getrokken kon worden.
Vader was zakkenstopper; van balen jute stof maakte en repareerde hij zakken die gebruikt werden als verpakkingsmateriaal voor suiker en kolen, etc.
Het benedenhuis aan de Oranjegracht - intussen afgebroken - was slecht en erg klein voor acht personen. Vader had achter een kippenhok gemaakt, dat hij later opknapte zodat het als slaapkamertje kon dienen waar Gerard en zijn broer samen in een nauw bedje sliepen. “Het was er zo vochtig als wat.”
Langs de gracht waren er ‘walletjes’. Arbeiders van dekenfabriek Zaalberg kwamen daar met handkarren vol geverfde dekens die ze in de gracht uitspoelden. Soms was het water rood, dan weer blauw. En er werd ook wel in gezwommen.
Een fijn bezit van Gerard was zijn hoepel. Hij rende ermee langs de grachten en over de bruggen. “Heerlijk, heerlijk!” Met de jongens in de buurt werd ook kattenkwaad uitgehaald, waar de heer Seijn nu nog hartelijk om kan lachen.
Met een buurman ging hij soms peuren, paling vissen. Je moest dan altijd een paraplu meenemen. Die zette je opengeklapt ondersteboven in het water. De gevangen paling kon daar niet uit wegkomen. Naar de lagere school ging Gerard in de Haverstraat. Daarna volgde hij een paar jaar mulo, maar hij ging voortijdig van school om op zijn 15e aan het werk te gaan als loopjongen bij drukkerij Luctor et Emergo in de Nieuwsteeg.

Verliefd een lastig moment
Intussen was de oorlog uitgebroken. Gerard moest pakketjes rondbrengen. Ook naar een brugwachter, waarbij hij zich afvroeg waarom ze daar zoveel papier nodig hadden. Na de oorlog bleek dat er wapenonderdelen in zaten voor het ondergronds verzet. De heer Seijn kan nog veel herinneringen ophalen uit de oorlog. Hoe ze een Duitse deserteur wisten onder te brengen, over de hongertocht per platbodem, bomend voortgedreven, naar Alkmaar, die uiteindelijk maar twee rode kolen opleverde, over de Duitsgezinde overbuurman, over de tante die bijna gestraft werd omdat ze ‘vriendjes’ was met Duitsers, terwijl ze juist actief was in het verzet. Maar ook over de bombardementen in het stationsgebied die een tante het leven kostte, en het luchtgevecht dat hij zag waarbij een vliegtuig boven het toenmalige Elisabeth Ziekenhuis neerstortte met de staart op de galanterieënwinkel van Fles aan de overkant. Zijn tweede baan, ook tijdens de oorlog, was bezorger van kruidenierswaren bij grossiersbedrijf De Jongh & Co op de Nieuwe Rijn 85. Hij wist soms iets mee te nemen, bijvoorbeeld door suiker ‘af te tappen’ uit een grote zak. Maar hij werd betrapt. Toen hij zich verdedigde door te zeggen dat hij wel voedselpakketten moest afleveren bij de boekhouder thuis, andere werknemers hun pakket achter op de fiets meenamen en hijzelf niets kreeg, kreeg hij wekelijks een pond havermout, wat suiker en soms nog wat andere dingetjes. Bij razzia’s verstopte Gerard zich thuis in een diepe kast; op zijn werk liep hij geen gevaar. Vader werd opgepakt en naar Gelsenkirchen gebracht, waar hij na een week ontsnapte en lopend naar huis kwam. Vervolgens werd hij verraden door de slager op de hoek van de Langestraat en opnieuw gepakt. Ditmaal werd hij in Warmond te werk gesteld om mitrailleurnesten te maken. ’s Avonds kon hij wel naar huis, maar inkomen had hij niet. Voor de oorlog was vader al werkloos. Hij moest zich om de dag melden bij de Sociale Dienst en kreeg dan 12 gulden per week ondersteuning, drie pakje margarine (“wagensmeer”) en bonnetjes voor twee blikken vlees waarvoor ze wel 37 cent per stuk moesten betalen. Opa, die een goede baan had als stoker bij de Lichtfabrieken, sprong soms bij; ook een oom, die chef was bij Simon de Wit, had weleens iets over. Bij de bevrijding zag Gerard de Canadezen binnenrijden over de Hoge Rijndijk. Met twee vrienden vormde hij een bandje: een zanger en een jongen die mondharmonica speelde. Zelf had hij een grote jazzgitaar. Ze speelden in de straten In the mood en trokken daar veel belangstelling mee. Een mooie tijd, die niet lang duurde, want in 1946 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Verliefd werd Gerard op een lastig moment, kort voor hij als dienstplichtige naar Indië werd gestuurd. Zijn meisje kwam uit een gezin dat net zo arm was als het zijne. De 5 of 6 gulden die ze op een naaiatelier verdiende, moest ze thuis afgeven. Toen bedacht vader Seijn dat ze wel bij hen kon intrekken. Van haar inkomen kon ze dan sparen. Begin februari ’47 zat Gerard op de boot naar Indië. Hij bleef er vier jaar en vocht in wat de ‘politionele acties’ genoemd werden. “Daar krijg ook je onderscheidingen voor. Ik weet niet waar ze zijn, misschien wel in de vuilnisbak. Ik houd daar niet van.” De Indonesische opstandelingen waren de vijand, maar hij zag ze als vrijheidsstrijders, met de eigen bezetting door de Duitsers nog vers in het geheugen. De heer Seijn herinnert zich nog veel uit die periode. In 1950 kwam hij thuis, met een ‘bonus’ van 100 gulden en punten waarmee hij voor 89 gulden een jas mocht kopen bij C&A. Toen was het geld weer bijna op. Werk was moeilijk te vinden, want de oude banen waren ingevuld door anderen. Opvang of ondersteuning van de Indiëgangers was er niet.

Loonzakjes
Samen met een vriend werkte hij een tijdje bij sloopbedrijf Van der Pouw Kraan in Hoogmade, maar hij wilde graag iets anders. Bij de watersnood in 1953 meldde hij zich aan als vrijwilliger. Tijdens de zes of zeven weken dat hij daar werkte, leerde hij iemand kennen die hem een baan aanbood als kantinemedewerker. Vervolgens stapte hij over naar de kantinedienst van het ministerie van Defensie in Den Haag. Een betere tijd brak aan nadat hij was overgeplaatst naar het Geniebureau in de Rembrandtstraat in Leiden, onderdeel van de Doelenkazerne. Hij haalde diploma’s en werd administratief medewerker. Rond 1956 lukte het, door bemiddeling van de garnizoenscommandant, om woonruimte te creëren in een pand aan de Groenhazengracht. De heer Seijn trouwde met zijn Amsterdamse en ze kregen twee kinderen. Hij heeft er 26 jaar gewoond. In 1965 wilde hij zijn positie verbeteren en solliciteerde hij bij de gemeente. Hij werd aangenomen op voorwaarde dat hij verder zou studeren. Dat deed hij, op kosten van de gemeente. Op de afdeling Financiën moest hij belastingen en afbetalingen innen. Ook het uitdelen van loonzakjes, bijvoorbeeld aan politie- en brandweermensen hoorde bij zijn taken. “Ik ben weleens met een miljoen achter op de fiets naar De Kooi gegaan. Moest ik het onderwijs gaan uitbetalen.” Intussen was hij ook beëdigd deurwaarder. De Muziekschool aan het Rapenburg vroeg hem - in privétijd - achterstallige betalingen van leerlingen te innen. Ruim honderd studenten heeft hij achternagezeten tot ze betaalden, met 10 procent provisie voor hemzelf. Na een jaar of vijf hield hij het voor gezien. De sfeer bij de gemeente, waar de heer Seijn uitgebreid over vertelt, beviel hem absoluut niet. Ondanks wat tegenwerking kreeg hij de baan die hij wilde: chef buitendienst bij de Gemeentereiniging. Hij heeft er gewerkt tot aan zijn pensioen in 1988. Hij was er verantwoordelijk voor het milieu, de markt- en havendiensten en de Groenoordhallen. Dat vroeg organiseren, dirigeren en controleren. De arbeiders bij de Gemeentereiniging deden zwaar werk, dat tegenwoordig geautomatiseerd is. Er waren er niet veel die hun pensioen haalden. Soms was er een arbeidsconflict. De heer Seijn herinnert zich voorvallen nog goed. Ook was hij betrokken bij de evenementen die plaatsvonden in de Groenoordhallen. Een internationaal dansfestival bijvoorbeeld. Deelnemers kwamen overal vandaan: Turkije, Roemenië, Cuba… Ze moesten ook gehuisvest worden. Opdracht was de Russen en Israëliërs uit elkaar te houden. De heer Seijn loste dat op door de Russen onder te brengen op een camping in Noordwijk waarvan hij het beheer deed. Dat leverde hem ruzie op, want het werd al snel bekend dat de Israëliërs in een hotel zaten.

Poolse kinderen
Naast zijn werk was hij actief als vrijwilliger. In de volleybalsport coachte en trainde hij 27 jaar lang teams van vier verenigingen. Heel veel energie investeerde hij in het beheer en het opknappen van de camping in Noordwijk, tussen de bollenvelden. Het was een stuk grond dat door een legaat in bezit van het Leidse Volkshuis was gekomen. De heer Seijn vertelt zeer uitgebreid over de gebeurtenissen op en rond de camping. Onder andere over zijn initiatief om Poolse kinderen er vakantie te laten houden, voornamelijk kinderen uit de vervuilde industriestad Katowice. Twaalf jaar heeft hij dat kunnen doen. In 1995 werd de camping opgeheven en de grond verkocht door het Volkshuis. Lange tijd is de heer Seijn voorzitter geweest van de werkgemeenschap De Ratel, die zich voornamelijk op ouderen richtte. Deze gemeenschap vond onderdak binnen het Volkshuis. Vrijwilligerswerk deed hij ook in Lorentzhof, waar zijn moeder woonde. 25 jaar lang deed hij er allerlei klusjes. Het organiseren zit de heer Seijn in het bloed. Ook in Statenhof waar hij woont, was hij betrokken bij een maandelijkse muziekuitvoering. Maar helaas heeft de eigenaar van Statenhof de recreatiezaal opgeheven. “En nu hebben we niks.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart