Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Slavenwerk was het”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer W.J. Blikman op 31 augustus 2017

De heer Wouter Jan Blikman werd geboren op 5 september 1925 in de Vestestraat in Leiden als tweede in een gezin met zeven kinderen.


Vestestraat bij de Oude Rijn

Het was een arme buurt, de huisjes waren klein. Opa had een schoenmakerijtje in de buurt van het Spoortje. Hij kon de kinderen helpen aan oude veters die ideaal waren om je tol mee te slaan. Naast opa en oma was het snoepwinkeltje van Tante Naadje, waar je een toffee kon kopen voor een halfje.
Op vrijdag kookte oma altijd rijst op de kachel. De kinderen kwamen dan om de aangebakken korst uit de pan te schrapen.
Vader was ijscoman. In de winter, als hij geen inkomen had, moest hij in de Werkverschaffing aan de slag: sneeuwruimen en bij gladheid met een touw de bakkerswagens over de bruggen trekken zodat het brood bezorgd kon worden.
Er werd vaak verhuisd. Als vader ergens een huis leeg zag staan, was het weer zover. De schamele meubels werden op een gehuurde bakfiets geladen en het gezin liep er enigszins gegeneerd achteraan.
De schaamte over de armoede strekte zich uit tot in de school, de openbare Zuidsingelschool waar Wout naartoe ging. Kinderen uit arme gezinnen kregen om 12 uur in de gymzaal eten van de Kindervoeding. Er werd ook kleding verstrekt die herkenbaar was voor de andere kinderen. Wout voelde dat er op hem neergekeken werd, ook al weigerde hij de lange zwarte kousen te dragen. Zelfs voor een inktlap was geen geld, zodat hij tot verdriet van zijn moeder zijn kroontjespen maar afstreek aan zijn broek. Soms werden de arme kinderen uitgescholden voor vlooienpik als ze rode vlekjes van vlooienbeten hadden. Wandluizen waren er ook in de huizen. Tegen het ongedierte werd wel kamfer gestrooid in de strozakken waarop ze sliepen, maar dan stonk je er op school naar.
Op vrijdag kregen de kinderen thuis schone kleren en gingen ze in de grote teil met water dat op de kachel gewarmd werd. Allemaal in hetzelfde water, een voor een. “Je wist niet beter, je groeide daarin op.” Later ging Wout naar het badhuis in De Kooi en nog later naar het badhuis in de Van der Werfstraat.
Op twaalfjarige leeftijd kwam hij van de lagere school, maar werken mocht pas op je veertiende, dus ging hij naar het vervolgonderwijs op de Oude Vest, naast de Schouwburg. En met veel plezier bezocht hij de avondtekenschool in de Paul Krugerstraat. Na de les liep hij zingend naar huis.

Parijs Rood
Toen hij veertien was, stuurde zijn vader hem naar de Zilverfabriek in Voorschoten zodat hij daar zilversmid zou kunnen worden. Hij liep erheen en werd aangenomen om vervolgens in een polijsterij aan het werk gezet te worden. Daar werkte hij met schijven die via drijfriemen werden aangedreven door een motor. Bij het polijsten werd het zeer giftige Parijs Rood gebruikt. Als je met het werk begon, moest je oude lappen om je hals doen en een papieren muts vouwen om je hoofd te bedekken. “Maar als ik thuiskwam ‘s avonds, was ik toch nog rood tot op mijn ondergoed. Het kwam overal doorheen, het was verschrikkelijk, er stond een doodskop op. En dat heb ik staan doen, als kind zijnde.” Negen cent per uur verdiende hij en daar moest ook het tramkaartje van gekocht worden.
Slavenwerk was het, vooral toen een jaar later de oorlog uitbrak en de leiding, die al in Duitse handen was, hakenkruizen ging dragen en hun ware karakter toonde. Na drie jaar kon hij het niet meer opbrengen.
Hij weigerde nog te gaan en kon in dienst komen bij goudsmid Brinks, waar hij het vak van zilversmid leerde. Hij maakte er ringetjes, armbandjes en theelepels van dubbeltjes met de afbeelding van de koningin. Intussen maakte zijn chef een SS-speldje voor zijn broer, die dat in SS-uniform in de winkel kwam ophalen.

Oorlogen
Toen kwam de dag dat de heer Blikman werd ingelijfd bij de Arbeidsdienst. De jonge mannen werden door NSB’ers gedrild: hardlopen, neervallen, op het grind liggen. Vader waarschuwde hem: “Teken nooit iets.” Want je werd klaargestoomd voor het Oostfront en zodra je tekende werd je erheen gestuurd. Zonder tekenen kon hij er uiteindelijk wegkomen.
De hongerwinter was moeilijk. De gevaarlijke tochten, het doorzettingsvermogen om wat eten bij elkaar te scharrelen blijven in het geheugen.
Na de oorlog vond hij werk bij een sieradenwinkel in de Breestraat. De eigenaar, die een kralenwinkeltje had gehad in de Groenesteeg, had geen verstand van goud en zilver, maar de heer Blikman had voldoende ervaring opgedaan bij Brinks. Hij werd zilversmid, waarmee zijn grote wens werd vervuld.
Tijdens de bevrijdingsfeesten leerde hij zijn vrouw Jeltje kennen. Hij was zeventien, zij zestien toen hij haar op straat zag lopen. Hij volgde haar en knoopte een praatje aan.
Een jaar later viel zijn oproep voor militaire dienst in de bus. Hij werd uitgezonden naar Nederlands-Indië, waar hij dertig maanden heeft gediend. Na een training van bijna drie maanden in Assen, werden de jongens in open wagons naar Amsterdam vervoerd, waar ze aan boord gingen van het vrachtschip Willem Ruys. Drieëntwintig dagen varen met 2400 - soms zeezieke - man aan boord. In Tandjong Priok debarkeerden ze en na twee weken acclimatiseren, trokken ze de rimboe in. De verschrikkelijke herinneringen aan de oorlogshandelingen draagt de heer Blikman nog steeds met zich mee, met daarbij de gedachte dat zoveel Nederlandse jongens voor niets gestorven zijn.
Bij terugkomst werd hij met een vrachtwagen voor de deur afgezet. Het enige wat hij nog van de Dienst hoorde, was een bevel om zijn spullen in te leveren. Toen daarbij bleek dat hij een zakje naaispullen en zijn handschoenen in Indië was kwijtgeraakt, kreeg hij daar een rekening voor. Hij vindt dat vooral moeilijk te verteren omdat KNIL-mensen die in Japanse gevangenschap zaten, later elk 25.000 euro op hun rekening kregen.

Het was zwaar
Ruim een jaar na terugkomst uit Indië trouwde hij met zijn Jeltje. Ze kregen drie zonen, van wie er één, een talentvolle goudsmid, overleed.
De carrière als zilver- en goudsmid, die de heer Blikman zelf had gewenst, liep vast. De sieradenmaker bij wie hij werkte vóór zijn militaire dienst had intussen andere mensen aangenomen. Er was geen plaats meer voor hem.
Hij vond werk bij de gasfabriek, zwaar werk, dat hij zes jaar volhield. Vervolgens werkte hij vierenhalf jaar bij de Annakliniek. “Daar leefden ze nog dertig jaar terug. Echt, hoor.” Ten slotte vond hij een baan in de loodgieterij, dat lag hem nog het meest.
Nu woont de heer Blikman in een huisje in de Stevenshof. De eigen bijdrage voor de drie uur hulp die hij per week krijgt, drukt zwaar op zijn budget omdat hij bijna geen pensioen heeft kunnen opbouwen.
Terugkijkend op zijn leven, vindt hij dat het zwaar was, maar hij bracht het op om door te zetten. “Ik was getrouwd, ik had kindertjes, en dan vind ik: je moet de verantwoording ervoor nemen.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te lezen.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart