Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Vier volwassenen en zeventien kinderen in één huis aan de Nieuwe Rijn

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer Joop Overdijk op 4 april 2022

Veertien kinderen telde het gezin waarin Joop Overdijk opgroeide. In 1935 werd hij geboren in de Langestraat, maar dat huis werd al snel te klein voor het groeiende gezin dat uiteindelijk dus zestien personen zou tellen. In 1938 verhuisden ze naar Nieuwe Rijn 110, waar het achterhuis extra ruimte bood. Met vader, moeder en alle kinderen aten ze aan één lange tafel.


Gezin Overdijk, dhr Overdijk 19 jaar

Joop herinnert zich dat ze allemaal stil moesten zijn, maar desondanks was het toch altijd gezellig. “Mijn ouders waren niet streng, je moest alleen geen gekke dingen uithalen. Als ze zeiden dat we om zo laat thuis moesten zijn, dan deden we dat. En schaatsen mochten we alleen voor de deur. Je luisterde gewoon goed. Dat moet ook wel met zo’n ploeg. Dan kunnen er niet een paar dwars gaan liggen.” Zijn ouders konden het goed met elkaar vinden. “Mijn vader was ontzettend gek op mijn moeder.” Ook de kinderen onderling maakten weinig ruzie. Op zolder was er één slaapkamer voor de jongens en één voor de meisjes. Natuurlijk had het ook nadelen dat er zoveel monden gevoed moesten worden.

Op zondag een borreltje
In de jaren voor de oorlog werd al honger geleden. Twee sneetjes brood, soms nog een half sneetje erbij, was het maximum op een dag. Eens in de week een ei. Vader had tot 1929 in de scheepsbouw gewerkt, maar raakte tijdens de crisis zijn werk kwijt. Thuis was er met dat grote gezin natuurlijk genoeg te doen. “Mijn vader deed de was met zo’n grote teil op de binnenplaats. En wij werden op zaterdagmiddag in diezelfde teil schoon geschrobd met een borstel en groene zeep. En dan je pyjamaatje aan en met mooi weer voor de deur zitten op de Nieuwe Rijn. Om zes uur gingen we eten en daarna naar bed. Als je groter werd mocht je langer opblijven. Dan kon je helpen met het schoonmaken van groenten voor de conservenfabriek. “We hebben eindeloos veel bonen afgehaald en dat ging dan allemaal naar Nederlands-Indië.”

Het gezin leefde in die jaren van de steun. “Dat was heel magertjes. Altijd maar weer poffen in de winkel en vragen of je volgende week mocht betalen.” Toch gaf moeder wel zakgeld aan zijn vader, zodat hij op zondag na de kerk een borreltje kon betalen in het café in de Beschuitsteeg. Om drie uur ’s middags werd er dan gegeten. Soms werden daarna de tafels en stoelen aan de kant geschoven en plaatjes gedraaid om lekker op te dansen. Een borreltje kostte een dubbeltje en soms moest de vader van Joop ook nog de openstaande rekening van zíjn vader betalen, maar daar werd niet moeilijk over gedaan. “Het was altijd gezellig bij opa. Samen met zijn tweede vrouw had hij een snoepwinkel in de Vestestraat, met allemaal van die houten schappen met snoep, maar ook met gruttenpap en krentenbollen. Soms kregen we een oude krentenbol; die was spijkerhard.”

Lawaaisoep
Gelukkig had vader tijdens de oorlog wel werk als stoker en conciërge bij het politiebureau. Eindelijk kreeg hij salaris, waardoor er eten gekocht kon worden. En als stoker kon hij regelmatig wat cokes meenemen in zijn aktentas, zodat de kachel kon branden.

Nadat Rotterdam was gebombardeerd, kwamen er evacués. “De gezinnen die in grote huizen woonden, waren verplicht om mensen in huis te nemen. De familie Van Es, die bij ons in huis kwam, heeft wel zo’n vijf of zes jaar bij ons gewoond. Ze kwamen met één kind en toen ze weggingen, hadden ze er drie. Op het laatst woonden we dus met 21 mensen in dat huis, vier volwassenen en zeventien kinderen. Meneer Van Es ging werken bij de Leidsche Broodfabriek op de Mare. Hij nam altijd korstjes en kruimels mee en daar maakte hij broodpap van. Dat deelde hij met ons en soms kregen we een brood. Mijn vader gaf hem dan wat kolen. Zo hielden ze samen de boel een beetje in leven.”

Joop en zijn broers waren ook altijd op pad om eten te zoeken. Zo wisten ze dat aan het Utrechtse Veer dagelijks een grote boot lag met uien en wortelen voor het ziekenhuis aan de Hooigracht. Het schip werd bewaakt door een Duitser, maar ’s avonds, als het zo goed als leeg was, daalden de jongens met een ladder af in de boot en schraapten de restjes van de bodem. En op de dag dat Duitse soldaten een handgranaat in het water gooiden, schepten Joop en zijn kornuiten de dode vissen uit het water, zodat moeder ze kon bakken.
De echte honger kwam in de Hongerwinter. Aardappelschillen en bloembollen waren dagelijkse kost. “Mijn oudste broer en zus, die waren toen rond de 18, zijn een keer samen naar Exloo in Drenthe gaan fietsen. Ze kwamen terug met een behoorlijke baal tarwe. Daarvan maakte mijn moeder waterdunne pap. Ze deed heel zuinig, want je wist niet hoe lang die oorlog nog zou duren. Het was dus lawaaisoep, maar je bleef ervan in leven. Maar we waren allemaal wel broodmager hoor.”
Toen Joop jaren later op vakantie was in Drenthe, is hij op bezoek gegaan bij de familie die tijdens de oorlog de tarwe had gegeven. “We hebben een herinneringsbord laten maken, waar op staat dat ze ons gered hebben met hun eten. Daar waren ze ontzettend blij mee.”

Stijfselbaan
Tijdens de oorlog moest Joop van school af. Uiteindelijk heeft hij wel zes klassen doorlopen. Daarna is hij een paar jaar thuis geweest. Op een dag kwam er een neef van zijn moeder op bezoek, die een loodgietersbedrijf had. “Mijn moeder vroeg: ‘Kun jij die jongen van mij niet gebruiken?’ Ik was een klein ventje en zó verlegen. Maar die neef wilde het wel proberen. Als ik goed mijn best deed zou ik zeven gulden per week krijgen. Na een maand kreeg ik al elf gulden per week. Dat was een heel bedrag. Ik ben daar 46 jaar lang blijven werken.”


Dhr. Overdijk als loodgieter, staand

Joop heeft goede herinneringen aan de leuke jaren vanaf zijn achttiende. Ze dansten, gingen naar de bioscoop en flaneerden over de zogenaamde Stijfselbaan tussen station en Blauwpoortsbrug. Daar heeft hij zijn vrouw ontmoet.”
Toen hij halverwege de jaren 50 trouwde, verdiende hij vijftig gulden in de week. Eerst woonde het stel in een afgekeurde woning aan de Waardgracht “voor een knaak in de week”. Maar toen ze een nieuwbouwflat aan de Willem de Zwijgerlaan konden krijgen, was de huur vele malen hoger. En het huis moest natuurlijk aangekleed worden. “Ik zeg tegen mijn baas: ‘ik kan van mijn loon haast geen aardappelen meer kopen, man.’ Toen ik op vrijdag mijn geld ging halen, had hij er een zak aardappelen bij gezet. Daar konden we wel om lachen. Gelukkig kon ik veel bijklussen. Avond aan avond ging ik de deur uit. Ik had veel klanten.”

In 1958 overleed de vader van Joop aan een hartaanval. “In die tijd was daar niks aan te doen. Je kreeg een aspirientje om de pijn te verzachten.” Toen Joop in 1992 precies hetzelfde kreeg als zijn vader, kon hij geopereerd worden. “Dat is het grote verschil. Mensen kunnen tegenwoordig op allerlei manieren worden gered.”
Toch ziet Joop niet op alle terrein verbeteringen ten opzichte van vroeger. “Mijn kleinkinderen zijn nu altijd maar aan het leren, ook in het weekend. De leuke jaren die wij vroeger hadden met de dansschool en de Stijfselbaan, dat maken zij niet mee. Al dat leren zal wel nodig zijn, maar ik vind het wel eens bezwaarlijk hoor!”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart