Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Gebouw van Erfgoed Leiden en Omstreken

  • Leiden
  • Geschiedenis 1951- heden
  • Gebouwen

Geveltekens Boisotkade 2A

.......
GT_1123 ... GT_1124

Aan het gebouw van Erfgoed Leiden en Omstreken bevinden zich meerdere geveltekens, waaronder enkele kunstwerken van Jan Kleingeld.
Boven de oorspronkelijke toegang bevindt zich het gebeeldhouwde portret in een lauwerkrans van A.J. Krantz.
Van de Leidse kunstenaar Jan Kleingeld zijn drie kunstwerken zichtbaar:
• ANNO 1995. In het trappenhuis bevindt zich Anno en het jaartal 1995 siert de zijkant van de entree van het gebouw, op de hoogte van eerste etage.
• Op de keermuur voor de entree staat te lezen: ‘Wie zoekt wat zich hier laat vinden zal blijven’.
• In de bestrating vlak voor de entree heeft hij delen van de lijst met namen opgenomen van kinderen die in het jaar 1995 in Leiden zijn geboren.

Archiefgebouw
Leiden was de eerste stad in Nederland met een eigen gebouw voor het gemeente-archief. Het archiefgebouw verving de archiefruimte op de zolder van het stadhuis aan de Breestraat. Het is gebouwd in de jaren 1891-1893. Op verzoek van stadsarchivaris mr. C.M. Dozy is het gebouw opgetrokken in een aan de Neo-Gotiek verwante bouwstijl, die destijds ook veel gebruikt werd voor gebouwen die voor de rijksoverheid gebouwd werden.
De bouwmeester was de toenmalige stadsarchitect Daniël Knuttel die rijksbouwmeester was in de jaren 1892-1922. De bouw werd mogelijk gemaakt door een legaat van oud-gemeenteraadslid en lakenfabrikant A.J. (Justus) Krantz. Zijn gebeeldhouwde portret siert de oorspronkelijke toegang.


GT_1500 Gebeeldhouwd portret van Krantz in een lauwerkrans gevat.

ARCHIEFGEBOUW BOISOTKADE 2A, DEUR NAAR HET VERLEDEN (auteur P. de Baar)
Op de foto is zichtbaar het borstbeeld van de schenker van dit gebouw aan de gemeente, de mecenas Arnoldus Justus Krantz (zeg maar Justus). Of eigenlijk gezegd: hij schonk geld voor iets nuttigs en zijn erven besloten om dat te besteden aan een archiefgebouw. Het is eens nagezocht en bij alle voorstellen die het Gemeentearchief betroffen (en geld kostten) stemde hij als lid van de Gemeenteraad tegen, dus een fan was hij niet heus. Overigens stond dat legaat niet eens in zijn testament, maar had hij het mondeling bevolen; zijn broers en zus accepteerden dat, terwijl ze het gemakkelijk hadden kunnen aanvechten. Maar er gaat ook een verhaal dat zijn mede-raadslid en vertrouwde advocaat, kort nadien burgemeester François Was, op zijn sterfbed dit legaat met hem besproken heeft en dat hij toen geen bezwaar gemaakt zou hebben dat zijn geld benut zou worden om voor de archieven op de onder het gewicht kreunende zolders van het Stadhuis een apart gebouw te bouwen. Hoe dan ook, zijn legaat van 40.000 gulden, voor die tijd een ongelofelijk bedrag, nu (ruwweg) zo’n 2 miljoen euro, is nuttig besteed want het gebouw staat er nog steeds. Overigens: de uitbreiding van 1995/6 kostte bijna tien miljoen gulden, en sindsdien is er alweer het nodige verspijkerd. Zo gaat dat nu eenmaal…

De eerste gemeentearchivaris, jhr. W.I.C. Rammelman Elsevier, kreeg eigenlijk genadebrood en had niets te wensen, laat staan eisen. Maar na zijn dood in 1885 werd zijn opvolger Ch. M. Dozy, die in Amsterdam een hogere positie aan het Archief daar in de steek liet voor zijn vaderstad Leiden, geconfronteerd met in alle opzichten tekortschietende ruimten. Wel kreeg hij een fraaie werkruimte (tegelijk studiezaal) in de voormalige Weeskamer, met prachtige wandbetimmeringen en veel kasten, maar de zolders waren overvol, in de zomer bloedheet en in de winter steenkoud, zodat hij met een dikke jas aan de gevraagde stukken ging halen en dan gauw weer naar de warme kachel – niet echt ARBO-conform. Ook kreeg hij personeel, niet in loondienst, maar vrijwilligers, die hij amper kwijt kon. Een poging om mee te liften met De Lakenhal toen die van de destillateur D. Hartevelt een fors legaat kreeg (van 10.000 gulden, waarvan de nog bestaande Harteveltzaal is gebouwd) en het Archief dáár onder te brengen (al kostte dat zo’n f 10.000 extra), mislukte (afgestemd met 22 tegen 2), hoewel Dozy secretaris was van de commissie die het beheer had van het museum – na het ontslag van Kees Verster, broer van Floris, na financiële trammelant werd Dozy zelfs museumdirecteur. En dus roeide hij maar met de riemen die hij had, al waren die véél te kort. Zijn niet-aflatende jeremiades over de wantoestanden vielen kennelijk in goede grond bij Was, en zo zou het dus gekomen kunnen zijn.

Krantz was een telg uit het fabrikantengeslacht dat schatrijk geworden was door de productie van Leids laken en andere stoffen, vooral voor uniformen en dergelijke. Hoe rijk hij precies was, weet ik niet, maar zijn jaarlijks inkomen bedroeg het niet onaardige bedrag van f 22.500,--. Maar zijn gezondheid liet te wensen over en hij moest zijn raadslidmaatschap neerleggen, verhuisde naar Baarn en overleed daar op 2 januari 1891, nog slechts 40 jaar oud. Zijn broer Cornelis H., de feitelijke leider van het bedrijf J.J. Krantz & Zoon, trad namens de familie op en schreef op 17 maart aan de gemeente dat voor het legaat “de eene of andere nuttige inrichting tot stand te brengen” zou zijn. Hij noemde zelf “het stichten van een Archiefgebouw met afzonderlijke conciërgewoning”. De Gemeenteraad aanvaardde het legaat natuurlijk met enthousiasme, “waarvoor de teekening tevens is aangeboden”, volgens het Leidsch Dagblad. Dat zou dus inhouden dat er toen al een soort schets getoond werd. Hoe dan ook, gemeentearchitect Daniel Elisa Cornelis Knuttel kreeg de opdracht definitieve plannen te ontwerpen.

Knuttel was als Civiel en Bouwkundig Ingenieur te Zwaluwe op 18 juni 1885 door de Gemeenteraad benoemd met 11 tegen 10 stemmen. Behalve gemeentearchitect (zeg maar: directeur van Gemeentewerken) was hij actief op allerlei gebied: bij de oprichting van de 3 October Vereeniging op 15 mei 1886 werd hij meteen tweede secretaris van het bestuur en op 20 januari 1888 was hij een der oprichters van de Leidsche IJsclub, actief bij Mathesis, de Maatschappij voor Bouwkunde, en nog veel meer. Hij is ook, met tuinarchitect Copijn, de ontwerper van het Van der Werfpark, restaureerde het Stadhuis, Stadstimmerwerf, Morspoort, bouwde een school aan de Langebrug, een feestgebouw voor het lustrum van het Leidsch Studenten Corps in 1890, bemoeide zich met het rioleringsstelsel (waarover hij ook een lezing hield), verrichtte archeologisch onderzoek op de Burcht (en restaureerde die, al was Victor de Stuers daarover woedend) en verbouwde de Stadsgehoorzaal, en toen die kort daarna afbrandde, bouwde de huidige. Dat had héél veel voeten in de aarde, leidde tot flinke overschrijdingen van de begroting en eindigde in een dusdanige nare toestand dat het voor hem een verlichting gebracht zal hebben toen hij per 16 juli 1892 benoemd werd tot Rijksbouwmeester. Zijn ontslagname per 1 augustus had eigenlijk bij hamerslag moeten gebeuren, maar uit het feit dat er in een geheime Raadsvergadering maar liefst twee uur over gedebatteerd werd, valt wel af te leiden dat het allemaal niet zo simpel lag; uiteindelijk kreeg hij een claim van f 642,-- aan zijn broek. Werkelijk jarenlang is over deze zaak gepraat. Wie daar meer over wil weten, leze het artikel van M. Hemelraad en drs. Ch.M. Rehorst in Leids Jaarboekje 1976 p. 126-141. Tot slot zij vermeld dat hij ook de architect was van de 23 werkmanswoningen van ‘Eigen Haard’ in de Gerrit Doustraat, aanbesteed 2 februari 1892. Toen zijn opvolger ir. H. Paul uit Gouda per 1 november 1892 in dienst trad, waren de meeste door hem begonnen bouwprojecten wel onder de pannen.

Mr. Charles Marius Dozy werd door de Gemeenteraad op 29 april 1886 benoemd als nr. 2 van de voordracht, met 22 tegen 7 stemmen voor nr. 1, Paul du Rieu jr. Mogelijk als dank schonk hij meteen al zijn drukwerken en boeken op Leiden betrekking hebbende aan de gemeente, bedoeld als basis voor een goede bibliotheek (waarvoor ook wij nu nog dankbaar zijn; dat geldt overigens ook voor zijn vele tekeningen, grafiek en afbeeldingen van de stad en regio als legaat na zijn dood). Wie meer over hem wil weten, leze het artikel van zijn latere opvolgster Annie Versprille in Leids Jaarboekje 1981 p. 139-148; daar hoeft hier niets aan toe of af gedaan te worden. Zijn geklaag en ook zijn pertinente afwijzing van het leegkomende Gravensteen als Gemeentearchief leidden dus uiteindelijk tot de realisatie van het gebouw aan de Boisotkade, toen nog het enige plekje in de stad dat nog onbebouwd was (en gemeente-eigendom). De plek was snel gekozen (en door zowel de familie Krantz als de Gemeenteraad geaccordeerd) en op 9 september 1891 boden B & W een voorstel aan de Raad aan over het gebouw. Knuttel had zijn oorspronkelijke schets verlaten en op aandringen van de archivaris er een soort neogotisch gebouw van gemaakt. Hij had daar kennelijk zo weinig ervaring mee of gevoel voor, dat een tekenaar Berghuis uit Arnhem gehaald werd om detailtekeningen te maken. Na uitgebreide studies in vooral Duitsland was gekozen voor een systeem van gietijzeren roostervloeren, goed tegen brandgevaar, maar als je op de bovenste (vierde) etage je potlood liet vallen, moest je drie verdiepingen nakijken en vond je het meestal pas op de begane grond. Al op 7 augustus was begonnen met het gelijkmaken van het bouwterrein nadat de bomen daar gerooid waren. Toen de kosten van het gebouw breder bekend werden, zond ene Van de Pavord Smits een ingezonden brief naar de krant waarin hij bepleitte die te beperken tot f 20.000,-- en de rest veilig te beleggen, zodat uit de rente voortaan onderhoud, salarissen enz. betaald konden worden. Dit kreeg uiteraard geen gevolg. Het eerst plan van Knuttel kwam zelfs uit op f 48.900,--, dus flink meer, maar B & W hadden geen zin in ook maar één cent meer dan het legaat groot was en dus moest er geknepen worden; zo verdween de centrale verwarming, waardoor het depot in de winter weer even koud was als vroeger de Stadhuiszolders. De Raad ging hiermee op 17 december 1891 akkoord en al op 21 december vond de aanbesteding aan Izaak van der Kamp plaats van het maken van de paalfundering met de gemetselde funderingen en het maken van een schoeiing langs de Witte Singel voor f 4069,--. De aanbesteding van het gebouw en conciërgewoning vond plaats op 28 maart 1892; van de tien inschrijvingen van f 38.560 afdalend tot f 31.990 werd dit gegund aan de laagste inschrijver, A. Verhoog jr. en J. Boom. Die zetten er vaart achter, al worden er drie ongelukken gemeld waardoor loodgieter H. van den Berg 26 dagen arbeidsongeschikt was, metselaar J. Boom acht dagen en metselaar L. Zirkzee ook enige tijd. Nog meer problemen rezen: de fiscus eiste op basis van de Successiebelasting 10 % met 38 opcenten over het legaat, een aansluiting aan de Telephoon mocht 35 gulden kosten en de kennelijk niet geraamde kosten voor het overbrengen vanuit het Stadhuis van de archieven vergde een extra krediet van f 375,--. Maar op 19 december werd de schutting verwijderd, zodat een ongehinderde passage over de Boisotkade weer mogelijk was, en op 1 mei 1893 werd het gebouw opgeleverd. Na droging en de overbrenging van de archieven was het eindpunt de onthulling van het borstbeeld van A.J. Krantz boven de voordeur op 15 november 1893. Ondanks dat dat zonder enige formaliteit gebeurde (het zou eens wat kosten…) had ook dat nog een staartje: de kosten ervan, f 200,--, konden niet zomaar aan beeldhouwer E.A.F. Bourgonjon uit Den Haag betaald worden; de Gemeenteraad moest op 28 december toestaan dat die ten laste van de post ‘Onvoorzien’ gebracht werden. Mocht iemand denken dat het legaat wel volstrekt verbruikt zou zijn, zodat er boekhoudkundig gedoe nodig was, toch was dat niet het geval: aan het eind van de rit was er zelfs nog een overschot van f 2896,05, al is dat vervuild doordat er nog een ander bedrag bij gerekend is. Knuttel had hier dus geen kostenoverschrijding. Dozy bleef echter klagen over de geschrapte centrale verwarming; pas zijn opvolger Overvoorde zou dat alsnog gerealiseerd krijgen, voor heel wat meer dan die wegbezuinigde f 8.900. Dat Dozy op 12 januari 1901 veel te jong overleed was overigens niet te wijten aan een verkoudheidje, opgelopen in zijn Archiefgebouw. Dat zou inderdaad de deur wel dichtgedaan hebben.


In 1967 werd het archiefgebouw ingrijpend verbouwd en uitgebreid. In 1996 werd aan de rechterzijde van het gebouw een aanbouw toegevoegd, waarin nu de hoofdingang en de publieksfuncties van het archief zijn ondergebracht.


GT_1388 Marmeren plaquette met portret van J.C. Overvoorde.
Tekst;
MR.DR. J.C. OVERVOORDE
gemeentearchivaris
van leiden 1901-1930
oprichter van de
vereniging oud leiden

in 2002 aangeboden door
de vereniging oud leiden
bij haar 100-jarig bestaan


Kunstwerken
De hoofdingang is voorzien van drie kunstwerken van de Leidse kunstenaar Jan Kleingeld:

• ANNO 1995. Precies bij de overgang tussen de oudbouw en de nieuwbouw plaatste hij die datering. In het trappenhuis zijn de letters ANNO in reliëf in de betonnen wand meegegoten. Net na de ronding is vervolgens 1995 in baksteen uitgehakt. Het lijkt een stempel die het gebouw zelf archiveert.
• Op de keermuur voor de entree staat te lezen: ‘Wie zoekt wat zich hier laat vinden zal blijven’. Impliciet verwijst Kleingeld hiermee naar het belang van (onder)zoeken, bewaren en gevonden worden: een paar van de functies van een archief.
• In de bestrating vlak voor de entree heeft hij delen van de lijst met namen opgenomen van kinderen die in het jaar 1995 in Leiden zijn geboren. Niet alle namen zijn zichtbaar. Naast de entree hangt de complete lijst. Al vergelijkend kun je zo zien wie ontbreekt in de bestrating. Een vingeroefening voor het werk dat doorgaans ín het archief wordt gedaan: onze lokale geschiedenis reconstrueren.


Jan Kleingeld
Jan Kleingeld (Dordrecht, 1954) is een Nederlands beeldend kunstenaar en grafisch vormgever. Kleingeld studeerde van 1972 tot 1977 aan de Akademie voor Kunst en Vormgeving St. Joost te Breda. Nu woont en werkt hij in de stad Leiden. Zijn werk is te vinden in gebouwen en in de openbare ruimte.

Tekst in de openbare ruimte is een korte karakterisering van zijn werk. Voor hem is het belangrijk dat de tekst (soms een enkel woord) perfect moet samenvallen met de omgeving en het gebouw. De kunstwerken zijn soms tijdelijk van aard, soms zo duurzaam ontworpen en met de omgeving verankerd. Daardoor krijgt het de tijd te verouderen en wordt het ‘een statement in de tijd’.

In Leiden realiseerde hij meer werken, zoals kunstwerken bij Naturalis, het Sieboldhuis, de Stationstunnel en het Rijnlands Architectuurplatform; daarnaast projecten van tijdelijke aard in de Hortus, De Lakenhal en de Burgsteeg. Buiten Leiden zijn projecten gerealiseerd in Leeuwarden, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Nijmegen, Amsterdam en Den Haag.

ELO

Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO) is ontstaan uit het Regionaal Archief Leiden (voorheen Gemeentearchief Leiden). Het is een regionaal kennis- en adviescentrum waarin archivisten, bouw- en architectuurhistorici, archeologen en monumentenzorgers zeer nauw samenwerken.
De kiem voor ELO werd in 1847 gelegd toen de eerste stadsarchivaris van Leiden werd aangesteld. Pas 100 jaar later werd er een gemeentelijke afdeling monumentenzorg opgericht en bijna 150 jaar later de eerste gemeentelijke archeoloog benoemd.
Medio 2013 werden het historisch archief, de monumentenzorg en de archeologie samengebracht in Erfgoed Leiden. De archeologische, monumenten- en archieftaken bleven daarbij ongewijzigd. ELO beheert nog steeds historische archieven en het archeologisch depot van Leiden en geeft advies over de omgang met cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke omgeving en ziet toe op het beheer van archieven die nog niet aan ELO zijn overgedragen.

Bronnen:

Website muurgedicht.nl
Website portal.leiden.nl
Website ELO
Wikipedia


Opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, zie verder colofon.
kaart