Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Kanonnen bij de Da Costastraat

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer J. Carree op 26 januari 2015

In de zomer van 1935 komt de heer J. Carree ter wereld in het Academisch Ziekenhuis als zoon van een Haagse en een Leidenaar. Zijn vader werkt bij de PTT als brievenbesteller. “Dat hield toen meer in dan brieven rondbrengen, want dat was vóór de automatisering.”
Het gezin bestaat uiteindelijk uit vader, moeder en drie zonen.
Zes jaar oud bezoekt Carree de openbare school naast de brandweerkazerne aan de Langebrug. In de oorlog wordt het gebouw gevorderd door de Duitsers en zit hij onder andere in de Drie Octoberstraat op school en aan de Hooglandse Kerkgracht bij het weeshuis.
In het eerste jaar van de oorlog verhuist het gezin van de Waldeck Pyrmontstraat naar de Da Costastraat, aan de zuidwestkant van de stad.
“Dat waren toen nieuwere huizen. De Da Costastraat was toen de laatste straat van Leiden. Daarna kwam helemaal niks.”
In de meidagen van 1940 wordt flink gevochten bij Valkenburg, bij het vliegveld dat nog niet helemaal klaar was.
“Toen de strijd achter de rug was daar, sprong iedereen op zijn fiets om te gaan kijken. Ik zat bij mijn vader voorop en zag Junckers [Duitse vliegtuigen] liggen, kapotgeschoten, ook op de weg.”


Waterige soep
Bij het woonhuis om de hoek is een groot terrein waar voor 1940 de Nederlandse strijdkrachten oefenen. Ook de bezetters gebruiken het als exercitieterrein. “Ik zag als klein jongetje een kanon met zes of acht paarden ervoor, dat vond ik toch wel interessant.”
Tegen het einde van de oorlog zetten de Duitsers vier stuks luchtdoelgeschut neer op het terrein. “Op een heldere zondagochtend kwamen de Engelsen met Spitfires [jachtvliegtuigen] over en toen begonnen die vier kanonnen te blaffen. We lagen te schudden in ons bed. Het was erg schrikken. Die dingen blijven je bij.”
In de hongerwinter is er waterige soep. Moeder gaat op een fiets zonder banden de polder in, op zoek naar eten. “Mijn jongere broertje was zwak en ziek en vertrok naar een boerengezin in Hoorn.”
Dan komt de bevrijding. “We gingen in de Breestraat en de Steenstraat kijken naar de parades van de Canadezen. Als jongetje mocht je op de oorlogsvoertuigen klimmen.”
Vader komt terug uit Duitsland, van zijn tewerkstelling in Berlijn.
“Een concrete herinnering aan zijn thuiskomst heb ik niet. Er werd weinig of eigenlijk niet gepraat over dit soort dingen tussen ouders en kinderen. Er werd ook niets uitgelegd. Dat gaat nu anders, het is open en directer geworden.”

Grofsmederij
Na de lagere school bezoekt de heer Carree de jongensmulo aan de Pieterskerkgracht. “In vier jaar stampten ze er daar heel wat in. Ik weet nog dat in mijn jaar voor het eerst ook vier meisjes werden toegelaten.”
Als hij zeventien jaar is, volgt hij nog twee jaar de UTS.
“Een zwaar technische opleiding. Je leerde bijvoorbeeld de aandrijving van een locomotief op papier zetten, hoe het stoomschuiven ging, waar de stoom in kwam, hoe het zat met de krachten, met de wielen. Wij waren de eerste lichting van die school. Ik ben met lof geslaagd.”
Als eerste in de familie gaat hij werken in de techniek.
“Ik kwam op mijn achttiende bij de Grofsmederij terecht, op De Waard.
1956 Grofsmederij - linksonder de kettingfabriek -
foto KLM Aerocarta
Een administratieve baan, maar je moest ook verstand hebben van de kettingen. Je volgde het fabricageproces. ’s Avonds ging ik nog naar school, naar de MSG [afkorting van Mathesis Scientiarum Genitrix]. Mijn opleiding en werk waren technisch, maar eigenlijk eerder theoretisch dan praktisch.”
Er volgt een nieuwe baan bij tekenafdeling van de Grofsmederij aan de singel en daarna werk verder van huis. “Een tekenbureau in Den Haag zond mij uit naar Arnhem en naar Goes. Dat betekende treinen. Door de week had ik een kosthuis en vrijdagavond kwam ik naar Leiden.”
Begin jaren ‘60 trouwt hij met een Leids meisje. “We kenden elkaar eigenlijk al heel lang, toen ik 14 jaar was en zij 8 jaar. Haar broer zat bij mij op de mulo en samen korfbalden we bij KSK.”
Zowel het ouderlijk huis van meneer als mevrouw Carree is te klein om in te wonen. “Dus kochten we uiteindelijk voor 25.000 gulden voor onszelf een nieuwbouwhuis in Hazerswoude-Rijndijk. Daar ging heel wat rekenwerk aan vooraf. We hebben ook wel kromgelegen.”
De overgang van de stad naar een dorpsgemeenschap is niet groot. “Omdat het nieuwe huizen waren, waren alle bewoners nieuwkomers. Verschillende mensen waren ook vertrokken uit Leiden of uit Rijnsburg.”
Er volgen nog verschillende betrekkingen buiten Leiden.
In Hazerswoude zullen ze 21 jaar wonen. In de jaren ‘80 verhuizen ze naar Leiderdorp.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart