Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Met een ei in mijn jaszak en vijf kilo tarwe om mijn nek moest ik vóór spertijd thuis zijn”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw M.C. van Houten-de Vos op 1 september 2017

Negen jaar oud was Gré de Vos, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Met haar ouders woonde ze in de Van Lennepstraat, een zijstraat van de Haagweg. Aanvankelijk op een bovenhuis, later in een benedenwoning met een tuin. In 1935 werd een zoon geboren, de tweede dochter kwam in 1939 en de tweede zoon in 1944, in de hongerwinter. Gré was dus 13 jaar ouder dan haar jongste broer. Haar moeder, die vaak ziek was, deed dan ook regelmatig een beroep op haar.

Heel erg lef
In haar eerste schooljaar – vanaf 1938 - ging ze naar de Rijnsburgersingelschool, maar in 1939 werden de Nederlandse militairen daar ondergebracht; het Schuttersveld was een exercitieterrein. De leerlingen verhuisden naar de school aan de Aalmarkt, een oud gebouw met houten trappen. Mevrouw Van Houten vertelt dat het er altijd heel lawaaiig was. “We hebben ook nog een klas gehad aan het Rapenburg, in Huize Bruyns. Daar boven zaten Duitse officieren. We kregen toen ook nog les in Duits. Totdat onze hoofdonderwijzer, meneer Voorwinden, zei dat dat niet nodig was, omdat hij liever had dat wij Nederlands spraken. Dat was wel heel erg lef hoor, om dat te zeggen” De kinderen zaten vanwege de kou met jassen aan in de klas. De onderwijzers waren naar Duitsland of ze zaten ergens ondergedoken; er waren alleen onderwijzeressen. Op een dag kwam de politie om de Joodse kinderen uit de klas te halen. Er zaten ook NSB-ers in de klas. Eén meisje was lid van de Hitlerjugend en moest van haar vader in uniform naar school.

Bevallen bij een fietslampje
Vader werkte bij de Grofsmederij. Hij was gespecialiseerd in het draaien van bepaalde machine-onderdelen. Omdat de Duitsers ook belang hadden bij het werk dat hij deed, hoefde hij niet naar Duitsland. De Grofsmederij stond naast de Meelfabriek. De tarwe werd daar door grote slangen in boten van de Duitsers gespoten. De medewerkers van de Meelfabriek konden er af en toe voor zorgen dat er wat tarwe achterbleef. De mensen van “de Grof” gingen erheen met een bootje en soms hadden ze dan wel eens een zak tarwe. In ruil daarvoor maakten de vader van Gré en zijn collega’s kacheltjes, wonka’s (wonderkacheltjes). Desondanks leed het gezin honger. Ze leefden meestal van bloembollen en suikerbieten. Gas was er alleen van 6 tot 7 ’s avonds, zodat je kon koken als er iets te koken viel. Eén week voordat het jongste broertje werd geboren, ging ook het licht uit. Moeder is bevallen bij een “arbuusje”, met een klein fietslampje erin. Toch had het gezin wel een bron van inkomsten. Vader had een apparaatje vervaardigd, waarin shag gemaakt kon worden van tabaksplanten die hij in de tuin had gekweekt. Daar was veel vraag naar. Mevrouw Van Houten vertelt hoe er op een dag een grote auto voor de deur stopte, waar een keurige man uit stapte, die vroeg of voor hem tabak gesneden kon worden: “Mijn moeder had de pest in, want het was een NSB-er.” Tot op de laatste dag van haar zwangerschap heeft moeder tabak staan snijden. Van het geld dat daarmee werd verdiend, kon voedsel worden gekocht.

Melk halen in Zoeterwoude
Vanaf de dag dat het jongste broertje van Gré geboren was, in november 1944, ging zij iedere dag op een fiets zonder banden naar Zoeterwoude om melk te halen. Haar moeder had geen borstvoeding en de baby moest wel gevoed worden. Ze beschrijft de route door de stad, over de Vrouwenweg en langs het Watertje: “Ik nam flessen mee. Als er al mensen binnen waren bij een boerderij, dan mocht je er niet in. Dan ging ik naar de volgende. Dan haalde ik een liter melk, of twee liter als ik geluk had.” Dat ze niet bang was uitgevallen, blijkt wel uit de diefstal van een ei. Gré was door haar moeder met twee buurvrouwen meegestuurd, die naar Lisse gingen lopen om tarwe te halen. Toen ze bij een boerenbedrijf in de rij stonden in de hoop wat tarwe mee te krijgen, moest Gré heel erg nodig plassen. De boerin had met haar te doen en gaf haar toestemming om naar de wc in de schuur te gaan. Daar stond een heel rek met eieren: “En toen heb ik een ei gestolen. Ik had een wijde jas aan en ik heb het in mijn zak gedaan, zakdoeken eroverheen. Ik heb ook nog vijf kilo tarwe gekregen; die heb ik om mijn nek gehangen.” Halverwege de weg naar huis werden ze meegenomen door een man met paard en wagen. Het oude paard sukkelde voort. Toen ze bij het station aankwamen, was het al bij achten; dat was spertijd. Gré is heel hard gaan hollen, met vijf kilo tarwe en dat ei in haar zak. Haar moeder, die toen nog zwanger was, heeft het ei gekookt en opgegeten samen met haar zusje, dat zo mager was. Aan de manier waarop mevrouw Van Houten het vertelt, is nu nog te horen hoe spannend het was.

Kamperen in Vierhouten en Wassenaar
Ook over de bevrijding kan zij levendig vertellen, hoe er gefeest werd en iedereen door het dolle heen was. Het was de bedoeling dat Gré weer naar school zou gaan, naar de ulo, maar ze had er geen zin meer in. Bovendien was ze thuis nodig, omdat haar moeder ziek werd. Aanvankelijk is ze thuis gebleven om te helpen. Later is ze naar de avondschool gegaan om steno en typen te leren. Ze vond een baan bij de aardewerkfabriek in Zoeterwoude. Een vriendin, die ze had leren kennen via de gym bij Concordia, werkte bij de LOI en stimuleerde haar om daar ook te komen werken. Dat heeft ze nog twee jaar gedaan, totdat ze in 1955 werd ontslagen omdat ze trouwde. Haar man, Abraham van Houten, had ze leren kennen bij de Arbeiders Jeugd Centrale: “Dat was vlak na de oorlog. We gingen kamperen in Vierhouten, daar was een heel groot kampeerterrein.” Vervolgens werd ze lid van de Nederlandse Kampeercentrale, die een terrein in Wassenaar had, bij Duinrell. Elk weekend werd daar gekampeerd, zaterdagmiddag heen, zondagavond terug. Na het kampvuur werden de jongens en de meisjes natuurlijk wel strikt gescheiden.

Pionieren in de Merenwijk
Na haar trouwen woonde Gré eerst aan de De Sitterlaan. Daar werd hun oudste zoon geboren. In 1960 verhuisden ze naar de Valeriusstraat, bij de 5 Meilaan, waar nog een zoon en een dochter geboren werden. Als een van de eersten hadden zij vanaf 1960 een telefoon. In 1975 streken ze neer in de pas gebouwde Merenwijk, waar mevrouw Van Houten nu nog woont. Ze beschrijft het als een leuke tijd. De wijk was nog in ontwikkeling; er woonden allemaal jonge gezinnen. In het kleine winkeltje onder de Condorhorst kwam Gré haar oude baas van de LOI weer tegen. Hij wilde graag dat ze weer voor hem kwam werken. Dat heeft ze gedurende 18 jaar gedaan tot aan haar pensionering. In tegenstelling tot haar man, die in 2008 is overleden, had Gré een rijbewijs. In de zomervakanties werd er altijd gekampeerd; zij reed het gezin dan naar Frankrijk. Nu koestert ze daar nog goede herinneringen aan.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart