Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “O ja, jij was die heiden”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer P. Jansen Schoonhoven op 20 november 2019

De wieg van Paul Jansen Schoonhoven, geboren op 6 november 1946, stond in Soerabaja op Java. Zijn beide ouders vertrokken, onafhankelijk van elkaar, in de dertiger jaren van de vorige eeuw naar Nederlands-Indië. Vader Evert, zoon van een dominee, had de mts-opleiding tot werktuigbouwkundige gevolgd. Zijn oudste broer zat al op Java en stimuleerde hem om ook te komen: “Werk zat hier”. En moeder Rie was operatiezuster in het Wilhelminagasthuis in Amsterdam. Het leek haar leuk om eens wat verder te kijken dan Nederland. Ze won informatie in over een vacature voor operatiezuster in Soerabaja. Toen ze arriveerde voor het sollicitatiegesprek werd haar verteld dat er al een ticket voor haar was geboekt. Twee weken later vertrok ze per boot vanuit Genua.

Wilt u mijn schoenen poetsen?
Evert Johan Jansen Schoonhoven en Rie Fasten leerden elkaar kennen in Soerabaja en trouwden op 10 juni 1941. In maart 1942, ten tijde van de Japanse inval, was Evert werkzaam bij de Droogdokmaatschappij Soerabaja, waar de marine was gehuisvest. De Nederlanders kregen van de overheid de opdracht de marinehaven inclusief de droogdokken te vernietigen. Vervolgens ging het gerucht dat de Japanners iedereen zouden doodschieten die daarbij betrokken was. Daartoe aangemoedigd door zijn vrouw scheepte Evert in op het laatste schip dat van Java vertrok. Via Ceylon en Zuid-Afrika vond hij uiteindelijk in Londen onderdak. De mannen die waren gebleven, werden gefusilleerd. Zijn vrouw kwam in een jappenkamp terecht. Dolgelukkig waren ze toen ze elkaar na de bevrijding van de Japanse bezetting in augustus 1945 terugvonden. Ze kozen ervoor om in Soerabaja te blijven. Uiteindelijk zouden ze pas in 1958 naar Nederland terugkeren.

Paul bracht de eerste twaalf jaar van zijn jeugd dus – afgezien van verlofperiodes – door in Nederlands-Indië. Vader werd directeur van de droogdokmaatschappij. Dat betekende een mooi huis en recht op enkele maanden verlof eens in de paar jaar. Het eerste verlof was in 1947. De politionele acties waren begonnen. Uit veiligheidsoverwegingen vertrok moeder met baby Paul eerder naar Nederland dan vader. Ze verbleven in Oegstgeest, in de Regentesselaan, bij een ongetrouwde zuster van moeder. Aan de verloven van 1953 en 1955 heeft Paul herinneringen, onder andere dat ze met mooi weer naar Katwijk gingen. Natuurlijk moest hij in die periodes ook naar school. Hij herinnert zich zes verschillende scholen. Soms verbleven ze in Amsterdam omdat vader – ook tijdens verlofperiodes – daar aan het werk was. Dan ging Paul naar een school in Amsterdam. Geplaagd werd hij niet: “Ze vonden me wel interessant, geloof ik”.

In 1958 kwamen ze definitief naar Nederland. Ze trokken weer in bij de tante in Oegstgeest, waar ze tot 1961 zouden verblijven: “De Koningin Julianaschool was mijn laatste lagere school. Ik vond er niks aan dat ik ook ’s middags naar school moest; ik was een tropenrooster gewend. Er was trouwens nog veel meer waar ik aan moest wennen. In Soerabaja hadden we personeel. De baboe was in feite een oppas voor dag en nacht. De kokkie zorgde voor het eten. En de djongos, een bediende, kwam als het heel druk was. Er waren wel Nederlanders die dachten dat ze zonder personeel konden, maar het was juist belangrijk dat de inheemse mensen in dienst bleven. Anders raakten ze werkloos. Toen we pas in Nederland waren, heb ik wel eens aan mijn tante gevraagd of ze mijn schoenen wilde poetsen, maar dat werd me niet in dank afgenomen.”

Internaat
In 1959 slaagde Paul “wonder boven wonder” voor het toelatingsexamen voor het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest. Hij veranderde – al weer – van school toen zijn ouders in 1960 een huis kochten in Amstelveen. Zijn vader werkte inmiddels voor een internationale organisatie; daardoor waren zijn ouders vaak langere tijd weg en zat Paul alleen thuis. Om die reden hadden ze bedacht dat Paul beter naar een internaat in Helmond kon gaan. Dat was een kostschool voor de betere klasse: “Het was een behoorlijke aanslag op het budget”. Zijn vrienden op het internaat waren protestant, maar hij bezocht de katholieke hbs, het Knippenberg College. Hij hoefde er niet mee te doen aan de godsdienstles en aan jaarlijkse retraites. Kennelijk had dat zoveel indruk gemaakt dat bij een reünie van de hbs werd gezegd: “O ja, jij was die heiden!”

In 1967 deed hij eindexamen en moest hij in militaire dienst. Hij kwam bij de transportgroep terecht, haalde zijn vrachtwagenrijbewijs en mocht “met een soort camper” gamelletjes met eten en koffie rondbrengen. Toen hij ruim een jaar later aan zijn studie sociologie in Leiden begon, kon hij weer bij zijn tante in Oegstgeest terecht. Hij werd lid van de Nederlands Christelijke Studenten Vereniging, NCSV, die hij “ecclesia-achtig” noemt: “Ik was in die tijd wel een overtuigd christen. Ik vond het interessant om me in het geloof te verdiepen. Je moest je, zeker bij sociologie, ook politiek manifesteren. Ik droeg uit dat ik bij de CHU-jongeren hoorde.” Later zou hij overigens lid van de PvdA worden. De NCSV-leden leidden in de zomervakanties kano- en zeilkampen voor de jeugd. Daarnaast was Paul actief bij roeivereniging Asopos, waar hij al snel in het bestuur zat als commissaris fuifroeien. Een belangrijk deel van zijn sociale leven speelde zich daar af.

Eind 1970 was hij verhuisd naar een studentenhuis aan de Janvossensteeg. Juist vanaf dat moment besloot de huiseigenaar om iedere vertrekkende student te vervangen door een aantal Marokkanen. Uiteindelijk bleef Paul als enige student over en werd hij de vraagbaak bij formaliteiten, zoals het invullen van formulieren. Heel veel contact was er niet. Ze werkten veel; sommigen hadden twee banen en ze spraken hooguit gebrekkig Engels. Toen zich de kans voordeed om te verhuizen naar een echt studentenhuis – het Pel-complex aan de Morsweg – greep Paul die kans aan. Hij heeft er goede herinneringen aan. Met een aantal huisgenoten uit die tijd heeft hij nog steeds contact.

Hokken
In 1976 studeerde hij af. Hij ging samenwonen met Marjolein, tot op de dag van vandaag zijn echtgenote. Hun eerste adres was Steenschuur 7, een groot studentenhuis, waar ook een commune was gehuisvest. “Mijn ouders vonden het maar niets dat wij gingen hokken, zeker niet omdat wij in zo’n bedenkelijk huis zaten. Overigens waren mijn ouders heel tolerant hoor.” In 1977 trouwden Paul en Marjolein. Kort daarna verhuisden ze naar de Merenwijk die toen net gereed was. Ze kregen twee dochters. De eerste baan van Paul was bij de Commissie Ontwikkeling Beleidsanalyse, een adviesorgaan voor de overheid. Zijn laatste functie, tot aan zijn pensionering in 2011, was bij het Rijksopleidingsinstituut.

Paul en zijn vrouw zijn allebei actief in de Merenwijk. Hij is sinds 2015 voorzitter van de badmintonvereniging, een functie die hij al eerder bekleedde. Daarnaast is hij lid van de werkgroep sport. Hij vertelt over de vergaderingen van het wijkcomité: “We vergaderen beurtelings in de Regenboogkerk en in “Op Eigen Wieken” in de Horsten. Als we daar bij elkaar komen, krijgen we een maaltijd aangeboden door de Marokkaanse gemeenschap, gefinancierd door het wijkcomité. Daar mag iedereen komen vanuit de wijk. Op die manier hopen we uitwisseling en integratie op gang te brengen.”
Hij stimuleerde de integratie al in de Janvossensteeg eind jaren ‘60 en nu, een halve eeuw later, jaagt hij nog steeds dezelfde idealen na.


De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.


kaart