Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Gevelsteen ter herinnering aan het Barbaraklooster

  • Leiden
  • Geschiedenis voor 1500
  • Geschiedenis 1500-1600
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Gebouwen

Gevelteken Koenesteeg


GT_1143 Foto Stiel

Deze oude steen van het Barbaraklooster, met Latijnse tekst, is herplaatst in 1988 in de Koenesteeg zoals de tekst die boven de steen is aangebracht zegt.

Op de steen:

DIE PRIMUS MENSIS MAIJ
A. D. MDCCCLXXXIX
RCV. DOM J.......
PAROCHUS AD SI PERTI ......
CIVITATE LEIDENSI
HUIUS ORATORII
H. L. P.


Op het perceel dat nu Rapenburg 4 tot en met 10 is stond voorheen het St. Barbaraklooster, dat na de Reformatie dienst ging doen als Prinsenhof.

St. Barbaraklooster, genaamd Bethanië, 1440 - 1572. Dit vrouwenklooster werd omstreeks 1440 gesticht door Symon Jansz. van Alkemade, genaamd Van den Woude, en zijne vrouw Sophia Ysbrantsdochter van Sparwoude, die hiertoe hun eigen huis op de hoek van het Rapenburg en de Langebrug (toen Voldersgracht) bestemden.
In 1441 werd door de landcommandeur van de Utrechtse Balije van de ridderlijke Duitse Orde, toestemming verleend voor de bouw van de kapel met kerkhof.
Het klooster, bekend als het besloten zusterhuis van Sint Barbara in Bethanië, behoorde tot de derde orde van Sint Franciscus en was met de kloosters Abcoude en Sint Michiel aangesloten bij het Utrechtse kapittel. Het stond onder leiding van een ministra die bijgestaan werd door een voogd, aanvankelijk was dat de stichter (o.a. in 1443, Gasth.arch., Reg. nr. 521). Het klooster werd reeds tijdens het leven van de stichter vergroot, verkreeg een eigen kapel en strekte zich tegen het eind van de 15e eeuw uit tot de Schoolsteeg en het Peperstraatje.
De kapel telde verschillende kunstschatten en bezat fraaie grafzerken, waaronder die van de stichter. Volgens het Burgemeesters en Gerechtsdagboek van 29 mei 1636, werd een zerk uit de kapel naar één van de Leidse kerken overgebracht.

De onrusten die gepaard gingen met de Hervorming troffen aanvankelijk het klooster niet doordat de stedelijke overheid de roomse kerk trouw bleef.
Dit veranderde in 1572 toen Leiden de kant van de Prins van Oranje koos. Het klooster moest gaan dienen als universiteitsgebouw voor de pas opgerichte Universiteit. In de eerste jaren gebruikte de Universiteit het gebouw voor oraties, pas later voor onderwijs. De Universiteit verhuisde in 1577 naar het Faliede Bagijnhof aan het Rapenburg en in 1581 naar het Witte Nonnenklooster.
In 1595 werd de kapel van het Barbaraklooster tot artilleriehuis verbouwd.
In 1612, werd het kloostercomplex ingericht als verblijfplaats voor de stadhouder, het Prinsenhof, dat bleef zo tot 1649. Het gebouw werd in enkele jaren geschikt gemaakt voor de ontvangst van belangrijke gasten.
Ondanks dat het gebouw niet veel gebruikt werd, heeft Willem van Oranje (1533-1584) hier, met zijn gevolg, in de jaren 1580 en 1581 zeker vier keer gelogeerd.
Het Prinsenhof maakte zijn naam pas echt waar in het jaar 1582, met de komst van prins Maurits van Oranje (1567-1625) naar Leiden in 1582. Maurits ging toen studeren in Leiden en gebruikte het Prinsenhof als zijn woning. Zijn verblijf werd echter abrupt afgebroken door de moord op zijn vader Willem van Oranje op 10 juli 1584. Dit betekende het einde van zijn studie en zijn tijd in Leiden.

Na de brand van het Academiegebouw in 1616 werd het oude kloostergebouw weer tijdelijk, van 1616-1618, door de Universiteit ingebruikgenomen.
In 1667 werd de grond als bouwgrond verkocht en werd een gedeelte hiervan, thans de Papenstraat, gebruikt om een verbinding te maken tussen de Papengracht en de Breestraat. De kapel werd na de Hervorming ingericht tot wapenhuis en graanzolder en later tot stal en koetshuis.

Op die vrijgegeven bouwgrond werd het huis Papengracht 7 gebouwd. In
het kader van een verbouwing is bij het ontmantelen van de linker bouwmuur
van het voorhuis (gedeeltelijk) en het achterhuis (volledig) veel ouder muurwerk
aangetroffen dan uit de bouwtijd van het huis. Waarschijnlijk betreft
het een fragment van de noordgevel van de kapel van het voormalige Sint
Barbaraklooster. Omdat de muur weer zou worden afgewerkt, is het muurwerk
bouwhistorisch gedocumenteerd.

Bronnen:

Leids Jaarboekje 2001, blz. 204
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht deel II (Leiden 1987) 163-251.

Opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, zie verder ons colofon.
kaart