Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Roerige tijden 2

  • Genealogie
  • Hillegom
  • Gebouwen

Albrecht bestraft de moord op Aleid van Poelgeest



Roerige tijden deel 2

Zomer 1393

Het was doodstil. Het raadhuis was afgezet door een detachement schutters. Ze stonden met de rug naar het gebouw. Iedere schutter had zijn voetboog gespannen naast zich staan.
"Wat is hier aan de hand?" vroeg Willibald, die vanuit de Wolsteeg de Breestraat op was gelopen. "Zachtjes", beduidde een man die naast hem stond. Hij fluisterde: "nu van Wassenaar weg is willen veel belangrijke burgers meer vrijheid. Graaf Albrecht voelt er niets voor. Nu heeft de schutterij het raadhuis maar afgezet.
Willibald wist niet wat hij hier van moest vinden. Veel tijd om daar over na te denken kreeg hij ook niet. Uit de Maarsman steeg kwam Willem Hanen de nieuwe schout met een grafelijke vaandrig aangelopen. "Mannen, uw spel is uit!" Achter hen aan stormde een grote groep huurlingen. Er ontstond verwarring. Iemand riep " niet schieten". In een oogwenk waren alle schutters overmeesterd en werden weggesleurd richting Diefsteeg.
Veel toeschouwers maakten dat ze wegkwamen. Ze renden in de richting van de Hogewoerd. Ook Willibald had het op een lopen gezet. Maar op de hoek van de Plaatsteeg schoot een man naar voren die hem beentje lichtte. Het was Gilles de Zuiplap die sinds enkele dagen tot rakker aangesteld was. Ruw werd hij weer op zijn benen gezet en twee helpers van Gilles die aan kwamen lopen sleurden hem mee.
Het doel van de reis was het Gravensteen. Op het binnenplein van deze vroegere grafelijke gevangenis werden de schutters, maar ook veel gewone burgers die opgepakt waren, samengedreven. Met een harde knal werd na verloop van tijd een getraliede deur dichtgegooid.
Willibald ging in de verste hoek op de grond zitten. Hij had geen behoefte om met wie dan ook te praten. Eigenlijk vond hij zichzelf stom. Als hij rustig weggelopen was zat hij waarschijnlijk niet in het cachot. Er was een geluk bij een ongeluk: hij voelde dat zijn beurs nog steeds onder zijn wambuis zat. In de beurs zat erg veel geld. Daarmee moest, als hij tenminste vrij kwam,de molenaar op Hazerswoude worden betaald.
In het hoofdgebouw hoorde je deuren slaan. Voetstappen kwamen naderbij. De schout en de vaandrig vertoonden zich voor de tralies. " De burgers mogen gaan, maar de schutters moeten hier blijven " riep Willem Hanen met luide stem. De deur werd op een kier gezet en een voor een konden de burgers naar buiten.
Vlak voor de deur naar het Pieterskerkplein zat de stadsgriffier achter een tafel. Hij noteerde alle namen. "Willi.....,hoe was het ook weer? "Willibald". " En verder?". De griffier kon het kennelijk niet laten gewichtig te doen. "Floreszoon, edele Heer..."


Hoe dan ook Willibald was weer een vrij man. Opgelucht liep hij naar de Hogewoerd om bij de herberg de Zwarte Zwaan zijn paard op te halen. Op de nauwe Voldersgracht werd het steeds moeilijker een plekje te vinden waar je een paard kon laten overnachten. Daarom had hij een paar weken geleden besloten zijn paard definitief bij de herberg te stallen.
In de herberg keek de waard hem onderzoekend aan. "Mocht je weer los ?". "Gelukkig wel, maar hoe weet je dat"? "Tja een goede waard weet alles....Nee hoor er was daarstraks iemand hier die gezien had dat Gilles jou gegrepen had, volgens hem om niks".
Mariken het dienstertje van de herberg zette een stevig pint bier voor hem neer, daar was hij wel aan toe. Ze gaf hem een knipoog, en Willibald verstoutte zich die met een stevige zoen op haar wang te beantwoorden.
Onze ruiter vertrok weer vrij snel uit de herberg. Er moesten nu zaken gedaan worden. In galop reed hij naar Hazerswoude. Hij passeerde de restanten van het kasteel Swieten. Dat zou het volgende reisdoel worden. Leidse bouwvakkers waren druk bezig met de afbraak. Graaf Albrecht had na de moord op Aleid van Poelgeest de Hoekse edelen voor het gerecht gedaagd. Maar de meesten hadden hier geen gehoor aan gegeven en waren naar het buitenland gevlucht. Als genoegdoening had de graaf de steden Haarlem en Leiden het recht gegeven de kastelen neer te halen.


Willibald had haast dus hij reed door zonder te blijven kijken. Van een grote afstand zag hij al de molen van Piet Bijl. Voor de molen lag de de Twee Gezusters de praam van schipper Leo van de Groenedijk.
Leo was de vaste schipper van Willibald dus ook voor het huidige klusje had hij hem ingehuurd. Gelukkig waren de molenaar zijn hulpje en de schipper al bezig gemalen meel te laden.
"Een goede morgen al te saam,of is het al middag?" "Nou het laatste mag je wel zeggen " lachte Piet. "Mensen het was geduvel in de stad, ik heb zelfs nog even in het cachot gezeten" en de ruiter vertelde met veel opsmuk zijn belevenis.
Leo keek eens hoe diep het schip geladen was. "Ik geloof niet dat we er nog meer in moeten stoppen als er straks ook nog stenen bij moeten". De molenaar keek hem verwonderd aan. "Och ja" mompelde Willibald, "Leo neemt meteen nog een vrachtje mee, wat stenen voor een muurtje voor iemand in de stad. Zal ik maar afrekenen?" De beurs kwam onder het wambuis vandaan en de nodige ducaten wisselden van eigenaar.
De schipper stak van wal. Hij bofte. Hij kon voor de wind varen. Willibald sprong op zijn paard. Hij kon nu meer op zijn gemak rijden. als op de heenweg. Bij Swieten zou hij Leo terugzien.


"Van onderen" klonk het van de resten van de trans. Krakend kwam een stuk muur los. Met een daverende klap spatte het op de grond uiteen. "He zeg, het gaat er niet om dat Swieten in de puin gaat. De bedoeling is zoveel mogelijk bruikbare stenen over te houden" brulde de opzichter terug. "Ik heb wat stenen nodig" verklaarde Willibald zijn aanwezigheid aan de opzichter. "Ik wil er goed voor betalen". Samen met Leo, die zijn praam had afgemeerd in de wetering tussen het kasteel en de Rijn, ging hij wat spul bijeen zoeken. De bedoeling was om met zo min mogelijk stenen het dek vol te laten lijken. Met een paar grote hompen en het bestrooien van de plekken daartussen met gruis was al gauw het beoogde effect bereikt.
Naast de Twee Gezusters scharrelde een knul van een jaar of achttien rond. Hij had het schip al vanaf een afstandje opgenomen, en nu keek hij hoe Leo het sloopafval op dek had uitgespreid. "Volgens mij is dat niet helemaal pluis" merkte de slimmerd op . " Volgens mij bemoei jij je teveel met zaken die je niet aangaan". "Misschien ga ik straks even bij de schout buurten....tenzij...."Tenzij je wat duiten vangt", veronderstelde Willibald. Na enige aarzeling besloot hij maar over de brug te komen en gaf de afperser een dukaat. Dat moest genoeg zijn. Als hij kunstjes zou uithalen kon hij op een paar gebroken benen rekenen.....

Leo voer weer terug naar de Rijn. De bedoeling was om de stad pas vlak voor het sluiten van de poorten in te varen. Er was dus nog een zee van tijd. Willibald stelde voor lekker te gaan eten in de Zwarte Zwaan. Dan kon Leo daar zijn schip afmeren en kon de ruiter zijn paard stallen. Zo gezegd zo gedaan. Gescheiden gingen ze ieder hun weg.
Het was na een rit van een goede twintig minuten toen Willibald van zijn paard sprong en het dier naar zijn nachtplaats bracht. Hij aaide het over zijn kop en greep nog een extra bos hooi. Hinnikend gaf het beest te kennen dat hij het wel kon vinden met zijn baas.
De ruiter liep de gelagkamer in en zocht een plaats bij de open haard. Mariken kwam aan met een grote kan bier maar Willibald gaf de voorkeur aan een karaf witte wijn. Al snel kwam ook Leo binnen. Ook hij werd door Mariken van wijn voorzien. Willibald leek in een baldadige bui en kneep Mariken in haar achterste. De heren hadden trek gekregen en bestelden een stevige wildschotel. De waard kwam hem zelf serveren en zette nog wat extra kannen wijn op tafel. Willibald begon dankzij de alcohol een beetje vertrouwelijk te worden, Hij liet doorschemeren dat de cijns op gemalen meel zo hoog was dat ze nu flink wat konden verdienen, en dat de bakker er ook flink beter van werd.

Het was al bijna donker toen de Twee Gezusters afvoer af bij de Zwarte Zwaan. Willibald was in de roef gekropen. Het was verstandig zich niet aan dek te laten zien, dat zou immers de belangstelling van de poortwachters kunnen trekken.
Een ander schip met stenen had kennelijk haast en haalde hen nog net voor de waterpoort in. Daardoor vielen ze de wacht op en die besloot het schip maar eens grondig te controleren. Al snel werden er een paar zakken van boord gehaald, zo te zien gevuld met zout. De boot werd aan de kant gelegd, en de schipper werd van boord gehaald.
Willibald zag zijn geest al zweven, hij had meer contrabande aan boord dan een paar zakken zout. Maar zonder geluk vaart niemand wel. Het was laat en de poortwachters vonden het blijkbaar wel genoeg. Leo kreeg een teken dat hij door mocht varen. Ze waren voor deze dag de laatsten. Direct achter hen werd de doorgang met een zware balk afgesloten.
Langzaam voeren ze de Nieuwe Rijn op. Bij de Beschuitsteeg werd afgemeerd. Er lag op de wal een grote stapel stenen. Willibald en Leo legden hun voorraadje daar maar bij. Net toen ze wilden wegvaren hoorden ze geschreeuw. Het was Gilles de Zuiplap die zijn naam alle eer scheen aan te doen. " Nou heb ik jullie....uh ..uh....smokkulluh...." Zwaaiend klauterde hij aan boord. Door het want te grijpen voorkwam hij nog net in het water te vallen. Leo maakte snel los en manoeuvreerde het schip onder de Korenbeursbrug. "He schipper niet varen als ik dat niet wil". Hij sprong dreigend naar voren. De schipper pareerde de aanval maar de dronken man gleed uit en rolde over boord.
Geschrokken keken Willibald en Leo in het water. Maar het was aardedonker en ze zagen niets. Er was ook geen enkel geluid dat hielp om de schoutsrakker op te sporen. Ze zaten met een geweldig dilemma. Als ze om hulp zouden roepen zouden ze hun handel kwijt zijn. Maar als ze niets deden kon het een leven kosten. Ze bleven wel een uur wachten. Ieder liep steeds lang het dek, ging aan wal kijken, tuurde vanaf de brug in het water. Maar steeds geen teken van leven.
Tenslotte viel het besluit: "we varen verder". Ze voeren onder de Visbrug door, draaiden langs de Hoogstraat en voeren de Oude Rijn op. Vlak bij de Hooglandse Kerkgracht meerden ze af. Willibald klauterde aan wal en rammelde aan de deur van de bakkerij. Het duurde heel lang voor er een teken van leven kwam. Uiteindelijk verscheen er toch een slaperig hoofd. Maar de bakker kwam snel op dreef. Hij haalde zijn knecht en zes van zijn oudste kinderen uit bed. In korte tijd wisten die zonder gerucht te maken het schip te lossen. Leo besloot zijn schip een eindje verder af te meren, dicht bij de Hooigracht, en ging slapen in de roef.
Willibald liep de Kerkgracht op. Bij de Nieuwe Rijn keek hij nog eens in het water, maar zag niets bijzonders. Doodmoe en met gevoel van verslagenheid ging hij naar huis.

kaart