Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: De Leidse School

  • Genealogie
  • Hillegom
  • Gebouwen

Vier Leidse impressionisten hadden contacten met de Haagse School. Naast hun geschienis wordt de aantrekkelijkheid van hun onderwerp besproken.

In de vorige eeuw hebben vier schilders het landschap rond Leiden op doek en papier vastgelegd. Geen van hen had een opleiding als kunstschilder gevolgd. Hun onderwerpskeuze en ambachtelijke vorming zijn bepaald door schilders uit de Haagse school.


De schilders die men wel als Leidse School aanduidt waren:
-Willem Hendrik van der Nat (1864- 1929) een Leidse slagerszoon, die tot 1900 als lithograaf bij firma's in den Haag en Rotterdam heeft gewerkt. Aangemoedigd door de H.P.Bremmer, schilder uit de Haagse School, vestigde hij zich als zelfstandig kunstschilder.
-Chris van der Windt, (1877- 1952),geboren in Brussel. Zoon van een Leidse wasvrouw.Na een opleiding aan de ambachtsschool ging hij als huisschilder werken. Door contacten met Israels kwam hij in de kunstwereld terecht.
-Arend Jan van Driesten (1878 - 1969) was de zoon van het Hoofd van de Afdeling Bevolking van de Burgelijke Stand in Leiden. Hij is in de leer geweest bij de schilder Theophile de Bock. Deze bracht hem in contact met andere schilders uit de Haagse school.
-Alexander Coenraad Rosemeier (1888 -1992) is geboren in Soerakarta. Hij heeft een militaire opleiding in Kampen gekregen en werd vervolgens instructeur in Leiden. Hij had contacten met Weissenbruch jr. met wie hij in Noorden ging roeien en omdat hij een geweer had ook ging jagen.
In 1923 besloot hij van het schilderen te gaan leven. Dat bracht aanvankelijk onvoldoende op. Hij werkte een poosje als militair schrijver en werd zelfs drie jaar nachtwaker.In 1929 werd hij aangesteld als tekenaar bij de Geologische Dienst. Pas in 1938 slaagde hij er in van de kunst te leven.
– Johan Cornelis Roelandse ( 1888 -1978) was een eveneens in de impressionistische stijl werkende schilder die contacten medt de vier had.

Entree in de kunstwereld

De vier schilders waren schatplichtig aan de Haagse School.
De Haagse school noemt men een beweging van schilders die tussen 1870 en 1890 rond den Haag woonden en een vernieuwing zochten in de landschapskunst. Ze waren verwant aan de Franse school van Barbizon. Deze impressionisten schilderden bij voorkeur in de open lucht. Alleen de afwerking van hun schilderijen vond op het atelier plaats. Deze groep van schilders waartoe onder andere Weissenbruch, Israels, Mauve,en de Marissen behoorden hadden hun contacten in het genootschap Pulchri Studio. Veel onderwerpen vonden zij in het toen nog sterk geisoleerde dorpje Noorden. Dit werd geleidelijk de geheime plaats van samenkomst van de Haagse school.
De vier Leidse schilders hebben veel te danken aan de Haagse school. Doordat zij een of meer Haagse schilders kenden hebben zij een plaats gevonden in de professionele kunstwereld. In het landelijke Noorden waren ze graag geziene gasten. In Leiden waren ze lid geworden van het genootschap Ars Aemula Naturae. Hierdoor leerden de vier elkaar kennen. Wegens de sterke banden met de Hagenaars is men de vier Leidse schilders badinerend de Leidse School gaan noemen.
Hun netwerk werd verder versterkt doordat de baanbrekende en niet onbemiddelde schilder Floris Verster * en de amateur schilder Verkoren directeur van de distilleerderij de Franse Kroon lid waren van Ars.
De relatie met Ars liep niet soepel. Daarom richtten zij een eigen club op : "Kunst om de kunst".
Aan het begin van de 20 eeuw hield de produktie van de schilders van de Haagse School op, zij waren overleden of bejaard geworden.
Er bleef, vooral vanuit de Verenigde Staten, vraag naar Hollandse landschappen bestaan. De schilders van de Leidse School sprongen in dat gat.
De kunsthandel was voor de schilders erg belangrijk. De meeste contacten liepen met Boussod Valadon en Cie. Vooral de directeur Tersteeg had een grote invloed op de Leidse kunstenaars. Dat bleek bijvoorbeeld in 1914 toen van Driesten op aanraden van Tersteeg vanuit Gelderland naar Leiden verhuisde omdat het Gelders landschap minder gewild was op de kunstmarkt. In 1917 sloot Boussod en stapte men over naar Sala, een voormalige lijstenmakerij. Ook de firma Koch toonde belangstelling. In 1935 kwam de handel bij van Spaandonk in de Breestraat in Leiden.
,Ook Roelandse heeft via Sale verkocht.Die was ook enige tijd lid van Ars
De Leidse kunstenaars wilden niet alleen van de kunsthandel afhankelijk zijn. Zij hebben ook deelgenomen aan exposities, soms op uitnodiging maar ook op grond van eigen inzendingen. Toch heeft dat maar beperkt aan hun bekendheid bijgedragen, Omdat er nogal eens flink betaald moest worden voor de exposities was het rendement erg klein. Dat merkte van Driesten toen hij een hoge rekening kreeg voor de deelname aan een tentoonstelling in de Verenigde Staten.
Om te schilderen trokken de vrienden er dikwijls gezamenlijk op uit met schetsboek en schilderkist. Te voet, want een fiets was aanvankelijk onbetaalbaar. Zo brachten hun benen hen naar Zoetermeer, Nootdorp, Stompwijk, Noordwijkerhout of Katwijk.
Tijdens de eerste wereldoorlog konden er fietsen worden aangeschaft.
De bagagedrager van de fietsen hadden ze zo laten inrichten dat een schilderkist opgespannen doeken maar ook brood en thermosflessen konden worden meegenomen.
S'morgens vroeg trok men er op uit naar bestemmingen zoals Moordrecht of zelfs den Briel. S'avonds kwam men l thuis, doodmoe.
Roelandse trok er op uit met de motorfiets of brommer, Ook heeft die een boot bezeten.

Het oevre van de vier vrienden

Hoewel de vier vrienden in de Professorenwijk of Tuinstadwijk hebben gewoond is hiervan op hun schilderijen of tekeningen weinig terug te vinden. Afgebeeld zijn : de Witte Singel tegenover de Sterrenwacht, het Utrechtse Jaagpad, de Vliet, de Pioenstraat, en de Mare.
Portretten en stillevens vornen een vertrouwd onderwerp voor schilders. Deze maken in dit geval een derde van het oeuvre uit. Een kwart van de schilderijen beeld een boerderij uit, met een voorkeur voor een rieten dak, nog een kwart portretteert het Hollandse veenweide landschap met weiden en brede stromen. bij de rest van het werk is de aandacht evenredig verdeeld over dorpsgezichten ,en bos- en duinlandschappen.
Merkwaardig in het werk van de Leidse school is het ontbreken van aspecten die ons vertrouwd zijn van het polderland. In de weiden ziet men geen koeien lopen. Molens, zijn tegenwoordig een vast onderwerp voor Holland promoting. Niet bij de Leidse School. Ze komen maar op 2% van de schilderijen voor. En de helft daarvan is ook nog kapot. Varende schepen zijn zeldzaam. Ze liggen meestal voor de wal.
De horizon werd aan het eind van de 19e eeuw sterk bepaald door hoge schoorstenen. In het hele oeuvre vindt men maar een keer een fabrieksschoorsteen.
Typerend voor de iets oudere Amsterdamse school was de fascinatie voor de moderne bedrijvigheid. Het is bekend dat van Driesten nogal eens bij heiwerken gekeken heeft. Tussen 1910 en 1915 werd het Rijn -Schiekaqnaal gegraven. Op de schilderijen wordt hieraan geen aandacht geschonken.


De aantrekkelijkheid van het Zuid- Hollandse landschap.

Regelmatig trokken de vier vrienden er op uit om het platteland in de omgeving van Leiden te gaan schilderen. Dat zij het Groene Hart van de Randstad dikwijls tot onderwerp kozen is niet verwonderlijk.
Uit een omgevingspsychologisch onderzoek blijkt
dat Leidenaren ook aan het einde van de twintigste eeuw een sterke orientatie op het Groene Hart vertoonden. 86 % van de bevolking ging er regelmatig heen. Ter vergelijking: van de de grote steden, Amsterdam. Rotterdam, den Haag en Utrecht was dat 50%.
Van de Leidenaren ging de helft voor uitstapjes daarheen. Bij de grote steden was dat een kwart. Wat deden ze daar?
Als activiteiten noemden ze (in afnemende volgorde van belang):
- fietsen
- varen
- wandelen/toeren per auto
- dagje aan water doorbrengen
- vissen
Ze gaven ook een motivering om die activiteiten in het Groene Hart te verrichten. Ze vinden er de rust en de ruimte, en wat niet onbelangrijk is: ze vinden het er mooi.
Als men dat landschap mooi vindt, als het schilders inspireert, en die schilderijen graag gekocht worden blijft de vraag waarom men het mooi vindt. Een onderzoek van het Milieu- en Natuurplanbureau geeft hierop antwoord. Een landschap wordt positief gewaardeerd als er sprake is van natuurlijkheid en historische kenmerkendheid, en er geen verstedelijking of horizonvervuiling is.
De waardering voor het landschap van het Groene Hart was niet alleen van belang voor de onderwerpskeuze van de schilders van de Leidse School. Wij zien het op dit moment nog steeds een rol spelen bij het verzet tegen ingrepen in het landschap zoals bij de Rijnlandroute.

* Bij wijze van uitzondering werd Rosemeier op het buiten Groenoord ontvangen. Verster daagde hem uit op kraaien te schieten. " Je hebt toch een geweer ?" Dit leidde tot het schilderij van Verster " de twee kraaien".

Literatuur:
Willem L.Baars: Willem Hendrik v.d.Nat, een schilder van ras, Oegstgeest 1993
Elsbeth Veldpape: Chris van der Windt 1877-1952, Oegstgeest 1996
M.van Dongen: Arend Jan van Driesten, zo innig Hollandsch, Oegstgeest, 2004
W.Laanstra: A.C.Rosemeier 1888 - 1992, Laren 1996
Henk Staats: De Randstad en het Groene Hart, omgevingspsychologisch onderzoek naar beeld en betekenis van het open middengebied van de Randstad; R.U.Leiden 1985
Crommentuin, L.E.M c.s.: Belevingswaardemonitor Nota Ruimte 2006 ;
Milieu en Natuurplanbureau, Bilthoven 2007
kaart