Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Roerige tijden deel 3

  • Genealogie
  • Hillegom
  • Gebouwen

Onder Albrecht wordt de orde in Friesland hersteld

Zomer 1396

In draf reed Philips van Wassenaer, omringd door ruiters met wapperende banieren, de Breestraat op. Drie jaar geleden was hij met veel Hoekse edelen verbannen en was zijn kasteel afgebrand. Nu was hij weer in ere hersteld en kon zich met groot vertoon aan het volk laten zien.
Willibald zag het gebeuren een beetje weggedoken achter andere kijkers aan. Wat hij niet verwachtte gebeurde. Philips hield in en liet het paard naar hem front maken.
"Heer Willibald Florenszoon, meen ik?", en zonder af te wachten ging hij verder: "ik moet U nodig spreken. Komt het u uit om even met mij mee te lopen naar het raadhuis?". Hij sprong van zijn paard en gaf de teugels aan een van de andere ruiters.
Samen liepen ze naar de grote poort van het Raadhuis. Willibald was volkomen verrast door het gebeuren. Alleen al het feit dat de burggraaf hem kende.
"Wanneer mensen aan zaken behoefte hebben", zo heeft men mij verteld, " weet U daar aan te komen en slaagt u er ook in deze op de goede plaats te krijgen. Daarmee bent u voor mij de juiste man". Philips ontvouwde dat door de woelingen in de afgelopen jaren in Friesland het gezag geheel was weggevallen, dat de Zuiderzee ten prooi was gevallen aan zeerovers, en dat daarom de graaf van Holland de orde wilde gaan herstellen. De bevelhebber zou de zoon van de graaf Willem van Oostervant worden, maar van Wassenaer zou feitelijk de leiding krijgen. Om de expeditie een succes te maken moest er niet alleen over de strijd maar juist over de huisvesting en aan en afvoer van de troepen nagedacht worden. Daarvoor leek Willibald de juiste man.
De woorden van Philips waren nog nauwelijks tot hem doorgedrongen of hij liep al weer in de Breestraat met de belofte de volgende dag na de middag zijn opwachting op kasteel het Zand te maken.

Toen Willibald kwam aanrijden ging de brug omlaag en werd de poort geopend. Een schildknaap nam zijn paard over en een kurassier bracht hem naar de ridderzaal. Het was nog goed te zien dat er brand was gesticht op het Katwijkse kasteel. Maar het herstel was zo ver gevorderd dat het grootste deel weer bewoonbaar was.
Philips stond in de hoek van de zaal naar buiten te kijken. Hij beduidde zijn gast aan tafel te gaan zitten.
"Uit uw komst naar hier begrijp ik dat U mij wilt assisteren". Philips begon meteen met een zakelijke uiteenzetting van de plannen. Aan alle Hollandse steden was een bijdrage van 600 schilden gevraagd. Ook zou iedere stad 200 man en de nodige schepen moeten leveren. Uit de Franse familie van Albrecht mocht een groep van 20 jonge ridders worden verwacht. De graaf had intussen een detachement Beierse lansiers ingehuurd. Ook mocht gerekend worden op een eenheid goed getrainde Engelse boogschutters.
Het was nu van belang om goed na te denken over de plaats van de basiskampen, de aanvoerlijnen naar het front en de berichtgeving.
De burggraaf toonde zich een goed gastheer. Een jonge bediende bracht een grote karaf wijn, glazen en een schaal met zoete bollen.
Philips bleek heel anders dan Willibald zich had voorgesteld. Hij was vriendelijk, goedlachs, maar ook heel scherp. Hij hield de aandacht bij het onderwerp. In ieder geval moest een herhaling worden voorkomen van de slag bij Warns in 1345, toen Willem IV met zijn ridders de zee ingejaagd werd. Centraal was de vraag waar het leger moest aanlanden. Hoog opde kust bij Makkum, bij Staveren, of juist zuid-oostelijk tegen Overijsel aan, of misschien op verschillende plaatsen.
Ondertussen kwamen enige bedienden binnen die de tafel begonnen te dekken. Er verschenen schalen met wildbraad, manden met knapperig brood en er werden nieuwe karaffen wijn neergezet.
De wijn had de tong van de burchtheer ondertussen goed los gemaakt. Maar ook Willibald liet zich niet onbetuigd. Op grote vellen perkament schetsten zij verschillende opties. "Met een straffe westenwind kom je bij Staveren nooit meer van de kust af". "Dan bestellen we toch gewoon oostenwind". " Ik heb wel eens gehoord dat in de Zuidoosthoek het water draait, dan wordt je gewoon van de kust af geschroefd". "Dit schroeft ook" en Philips stak een fikse reebout tussen zijn tanden.
De schalen raakten leeg, het perkament zag zwart van het houtskool. Maar het krijgsplan was nog lang niet klaar.
"Als we nu eens gewoon gaan kijken", opperde Willibald. "met een vissersschuit langs de kust van West Friesland, en dan oversteken en van Makkum naar Blokzijl".



Een week later staken de beide kompanen van wal in de boot van Willem de Ruige, een oude visser uit Warder. Willem had alleen zijn oudste zoon als matroos meegenomen.
Voor de wind voeren ze vrij snel op Enkhuizen af. Het stuk naar Medemblik bleek meer tijd te kosten.
Tijdens de vaart monsterden ze de verschillende kustplaatsjes als mogelijke kampementen. Medemblik en Enkhuizen waren natuurlijk goede uitvalsbases, maar een plaats als Andijk leek toch minder geschikt dan de omgeving van kasteel Wijdenes.
Varen maakt hongerig en dorstig. Willem had voor een paar goede vaten bier gezorgd. Dat er flink wat vissen te roosteren waren spreekt vanzelf.
Philips ontvouwde de denkbeelden die hij had over de aanval. Hij dacht direct na de landing in Friesland een kampement op te slaan. Hij hoopte dat dit als lokaas voor de boerenbenden kon dienen. Als dit lukte wilde hij eerst de boogschutters en vervolgens de lansiers inzetten. De ridders konden het karwei dan afmaken. Van de stedelijke milities dacht hij maar beperkt gebruik te maken. Hij dacht hen in te zetten op de flanken zodat er een lange smalle rij tegenstanders zou zijn, die slecht met hun wapens zoals bijlen zeisen en sikkels uit de voeten zouden kunnen.
Willibald hoorde dit instemmend aan. Het risico om een grote mensenmacht over zee te moeten zetten werd zo beperkt. Hij vroeg zich af of het gebruik van bombarden door de milities zinvol was. Van Wassenaer zag hier wel iets in, als middel om de flanken verdere ineen te drukken.
Ze voeren door tot Kolhorn. Daar viel het anker en trok ieder zich in een kooi terug.
De volgende dag stond er een stevige noorwestelijke bries. Een gunstige voorwaarde voor een verkenning van de Zuidwesthoek.
De torens van Hindelopen en Staveren zagen ze nog net achter de zware zeedijk opduiken. Het was duidelijk dat je aan deze streek niet moest denken voor een invasie.
"Kijk daar" riep Willibald en wees naar achteren. De anderen keken in de aangeven richting. Snel liep een kogge op hen in. Willem zette meteen alle zeilen bij, maar het was niet voldoende. Al gauw zagen ze dat de kogge een zwarte vlag met een doodskop voerde. Het was geen gewone kogge, daar voor liep hij te snel. Het schip moest speciaal voor zeeroverij zijn gebouwd. Hij slaagde er in aan de zeezijde van de vissersboot te komen. Op het achterkasteel stonden een paar piraten klaar om op de boot van Willem te springen als ze langs zouden varen. Ze lagen nu bijna op gelijke hoogte. Plotseling haalde Willem scherp naar stuurboord uit. Maar hij had te weinig ruimte om voor langs te komen. Hij stuurde terug naar bakboord. Beiden zetten de sokken er weer in. Ze bleven op gelijke hoogte maar de piraat probeerde hen wel naar de kust te duwen. De visser maakte een grapje tegen Philips: "als ik U aan de piraat verkoop ben ik voor mijn hele leven binnen" Het grapje viel niet goed. De burggraaf waarschuwde hem dat als hij niet levend van deze tocht terug kwam er genoeg manschappen klaar stonden om hem te wreken.
De vissersboot moest sneller kunnen wenden dan de kogge. Willem probeerde het opnieuw. Hij haalde scherp uit naar bakboord, draaide een rondje terwijl de kogge doorschoot en kwam achterom weg
Willem stuurde nu zo veel mogelijk naar het zuidwesten. Van de piraat waren ze nog niet verlost maar de dreiging was wel een stuk minder. Het leek zelfs of ze wat begonnen uit te lopen.
Op de kogge begon men zich zorgen te maken dat de buit hun neus voorbij zou gaan. Er werd een kanon in stelling gebracht. Een piraat kwam met een vaatje kruit en stopte extra veel in de loop. Een kleine kogel werd geladen. De lont werd ontstoken, een daverende knal volgde, grote rookwolken dreven rond maar de boot van Willem bleef buiten schot.
Toen de kruitdampen waren opgetrokken bleek de kogge water te maken en was het achterkasteel verdwenen. Van de belager waren ze verlost. Ze konden de verkenning voortzetten. De steven werden gewend in de richting Kuinre. Met een grote boog langs Blokzijl ging het terug naar de kust van Noord Holland.
Toen ze diep in de nacht van boord stapten was het aanvalsplan gereed.


Philips van Wassenaer stond op de voorplecht van een botter. Het was nog schemerachtig maar het beloofde een mooie dag te worden. Hij stak zijn arm omhoog als teken dat de strijd ging beginnen. Willibald stak met een lont de houtstapel aan. Direct toen het vuur oplaaide gooide een schildknaap magnesiumpoeder op het vuur. Er ontstond een merkwaardige groene vuurkolom. Snel zag je overal langs de kust de groene vuurkolommen oprijzen. Het waarschuwingssein dat de strijd tegen Friesland was begonnen.
Een kleine armada koos zee en voer op naar Kuinre.
Graaf Albrecht had het opperbevel. Maar die was niet helemaal snik meer. Hij had in de ridderzaal van de Dwangburcht van Enkhuizen een groot bed laten neerzetten en hierop rustte hij omringd door grote karaffen wijn en jonge meiden, die niet direct in waarden en normen geinteresseerd waren.
Ook zijn zoon, Willem van Oostervant, probeerde geen naam te maken als groot veldheer. Terwijl de eerste schepen afvoeren draafde hij met zijn paard tussen de kampementen door. Zijn voornaamste strategische belangstelling ging uit naar de marketensters die de milities van de steden vergezelden.
De feitelijke krijgsheren waren Philips van Wassenaer, van Arkel die de Franse ridderbent aanvuurde en ook Willibald die de aanvoerlijnen in het oog hield.
Willibald voer mee op een schip in de achterhoede. Nog voor de middag zette hij voet op Friese bodem. Aan weerszijden van de haven was men al begonnen met het opzetten van kampementen.
De krijg verliep bijna geheel volgens het draaiboek dat Willibald en Philips bij hun verkenning hadden gemaakt. De Hollandse troepen hadden nog geen voet aan wal gezet of Juw Juwinga uit Bolsward trok op naar Kuinre. Onderweg sloten steeds meer boeren zich bij hen aan. Het was een lange stoet vrije boeren die gewapend met de werktuigen van hun dagelijks beroep hun vrijheid gingen verdedigen.
Plotseling werd op zij van hen geschoten. En nog eens en weer klonk er een kanon. Er vielen gewonden maar veel waren het niet Geschrokken trokken de mannen wel dichter op elkaar.
Toen daalde in een flits een wolk van pijlen neer. Een tel en weer volgden pijlen, even en weer pijlen en weer en opnieuw. Als een razende schietmachine lieten de Engelse voetboogschutters hun pijlen op de Friese boeren neerdalen. Links en rechts, rochelend, reutelend of de wanhoop uitschreeuwend viel men neer. Nog maar weinigen konden op de been blijven of de volgende rampspoed tekende zich af. Brullend stormden Beierse lansknechten vooruit en staken ieder die ze overeind zagen staan. Verlamd van schrik konden de boeren weinig uitrichten met hun bijlen en zeisen.
Wie nog niet gevallen was zag de Franse ridders op zich af stormen. Op hun snelle paarden, beschermd door helm en harnas maaiden ze alles wat nog bewoog met hun zwaard tegen de grond.
In minder dan een uur was een groot deel van de Friese boerenbevolking over de kling gejaagd, gedood....vermoord,....waarom ?
Ja waarom vroeg Willibald zich af toen hij het krijgsveld overzag.
Dit waren geen zeerovers. Geen dieven, geen moordenaars. Ze bedreigden de veiligheid van Holland niet, want het waren hardwerkende boeren. Ze proostten niet met wijnglazen in een bed in de ridderzaal zoals Albrecht, of zochten hun heil bij marktensters als Willem van Oostervant.
Willibald voelde zich ziek. Hij scheepte zich in op een botter die terugvoer naar Wijdenes. Daar stond zijn paard in de stal bij de herberg.
Het begon te regenen. Het werd kouder. Het schemerde al toen de boot afmeerde op de Noord Hollandse wal. Hij struikelde.Hij viel op zijn arm. Het deed ontstellend pijn. Hij kon wel janken, maar hij zei niets. Hij haalde zijn paard uit de stal. Eigenlijk vluchtte hij.
Willibald reed in galop in de richting Hoorn. Met zijn zere arm kon hij dat echter niet volhouden en moest het paard langzamer laten lopen.
Hij zag in zijn geest beelden uit het verleden. Mariken uit de herberg, hij had haar verschillende keren gekust en ook in haar kont geknepen. Het was niks geworden. Niet zo lang terug was ze getrouwd met een boerenknecht uit Leiderdorp.
De ruiter reed door Hoorn en zette koers naar Scharwoude. De regen striemde nu genadeloos.Beurtelings voelde hij zich warm of rilde van de kou.
In gedachten zag hij Gilles de Zuiplap voor zich. Hij stond voorop het schip in de Nieuwe Rijn en zwaaide. Hij plofte overboord. Het was of hij Gilles in een verlichte draaikolk naar beneden zag gaan. Als een spookbeeld werd Gilles opgedrecht bij het Waaghoofd. Iedereen zei dat hij het aan zichzelf te wijten had, moest hij maar niet zo veel drinken.....Maar de geest van Gilles vroeg: "was het eerlijk Willibald om niet te helpen?".
Het ging steeds langzamer. Het paard vond stapvoets hard genoeg en zijn ruiter spoorde hem niet meer aan.
Willibald zag Leo van de Groenendijk voor zich. Leo de schipper, die mogelijk Gilles een zetje had gegeven. Leo zelf was niet zo lang geleden overboord gevallen bij een storm en verdronken in het Spieringmeer.
Het paard trok zich weinig meer van zijn berijder aan. Met de ruiter op zijn rug ging hij rustig staan grazen.
Willibald voelde zich draaierig. Het leek of Philips en Mariken en Gilles en Albrecht en Willem van Oostervant en Willem de Ruige als vogels om hem heen fladderden.
Hij viel van zijn paard.

De volgende ochtend is hij gevonden. Hij was toen al steenkoud. Op het kerkhof van Oosthuizen is hij begraven.

In de Leidse Pieterskerk werd een bordje gemetseld ter herinnering aan Willibald Florenszoon, Kapitein van de Leidse militie bij de tocht in 1396 naar Friesland.

Bij de reformatie bleek dit bordje al lang te zijn verdwenen.





kaart