Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Watertoren Van Wijk aan de Hogewoerd

  • Genealogie
  • Hillegom
  • Gebouwen

Hoek Hogewoerd-Bolwerkstraat


GT_1296

Wanneer je in het verleden veel water nodig had, bijvoorbeeld voor een bedrijf, gebruikte je primair regenwater, maar anders oppervlaktewater (uit grachten). Alleen had je dan wel eens problemen in een hete zomer: het kostte veel moeite om het weinige water op te pompen en de kwaliteit was niet best. Daarom gingen de Leidse brouwers er in 1635 toe over om in de Oude Rijn bij Valkenburg, waar veel water dat uit de duinen weggelekt was het viezere rivierwater voldoende verbeterde, dit duinwater in waterschepen te pompen en naar Leiden te verschepen. In de negentiende eeuw kwamen er stoommachines, vaak met een hele grote ketel waar flink wat water in moest om voldoende stoom te krijgen. Zo stond er bij ieder wat groter station een waterreservoir voor de stoomtreinen. In een stad als Leiden kwamen er steeds meer fabrieken die heel veel water nodig hadden, niet alleen voor het produceren van stoom voor de stoommachines, maar ook in het fabricageproces, zoals het wassen van weefsels of het koken van in te blikken conserven. En dus werd het een steeds groter probleem, tot op 1 mei 1879 de duinwaterleiding in gebruik gesteld werd.

Voordien probeerde men aan extra water te komen door het ‘Nortonsche pijpwelsysteem’: het boren tot op vrij grote diepte, waar vaak heel goed, fris, geurloos en reukloos water op te pompen viel, zelfs met vrij geringe moeite, al was er geen sprake van spuiten, zoals soms bij aardolieputten. Begin 1869 vond de Norton-pomp in Den Haag ingang, min of meer om de komst van een duinwaterleiding nog wat uit te kunnen stellen. Het werd toen een rage en later dat jaar ging men het in Leiden ook eens proberen. De resultaten waren zeer wisselend: nu eens prima water, dan weer een vieze bruinige smurrie, vermoedelijk te wijten aan veen in de ondergrond. De eerste vielen allemaal tegen, maar in april 1870 werden er op een hoek van de Ruïne (nu Van der Werfpark) op 38 meter en op de Oranjegracht op 31 meter voldoende goed water aangeboord. Het hielp wel wat, maar kon toch geen potten breken, zodat uiteindelijk de duinwaterleiding er moest komen.

Na de komst van de waterleiding gingen niet meteen alle fabrieken duinwater gebruiken, want dat was toen nog niet echt goedkoop, al kon je een abonnement sluiten en daarna min of meer onbeperkt water tappen (zonder dat er een meter was om te zien hoeveel werkelijk). Dat was onder meer een reden voor de gemeente (overigens zelf grootaandeelhouder van de NV Leidsche Duinwaterleiding Maatschappij) om in 1913 bij de bouw van de Gemeentereiniging aan de Noorderstraat een eigen watertorentje te bouwen, waarin water uit de Maresingel gepompt werd voor het schoonmaken van vuilniswagens, maar ook voor de paarden die de wagens moesten trekken. Maar het duinwater won steeds meer terrein en als je zelf een groot reservoir had (al dan niet in een torentje), kon je dat in de incourante uren (vooral de nacht) vol laten lopen. Toen in 1907 de leverantie van elektrische stroom op gang kwam, was het beter om in nieuwe fabrieken meteen elektromotoren te installeren, maar fabrieken die nog niet zo’n heel oude stoommachine hadden, bleven die nog heel lang gebruiken.


GT_1297

Van Wijk, officieel Firma Gebroeders Van Wijk & Co(mpagnie), had op diverse plekken in de stad textielfabrieken. Hier gaat het alleen om de fabriek aan de Hogewoerd, die in 1862 overgenomen was van Pieter van Geer, die hem verworven had uit het faillissement van Benjamin Adrian. Deze was een voorloper in de textielindustrie die in 1840 een nieuwe fabriek met stoommachines had laten bouwen, wat hem overigens boven het hoofd groeide met minder leuke gevolgen. Op 2 juli 1888 werd het bedrijf Van Wijk ingebracht in genoemde firma door de firmanten Willem Frederik van Wijk Thomaszoon, Willem Frederik Verhey van Wijk en Abraham Corts. Bij akte van 30 april 1910 vertrok eerstgenoemde per 1 mei uit de firma; hij woonde toen in Katwijk en was wellicht minder geïnteresseerd in de gang van zaken. De overblijvende firmanten zetten het bedrijf voort voor “het fabriceeren van wollen dekens en garens, sajetten, gebreide goederen en de handel in die artikelen”. Zij hadden kennelijk wel spirit, want op 13 juni 1910 vroegen ze een hinderwetsvergunning voor de uitbreiding van de fabriek aan het Levendaal 150 door het daarmee verenigen van het perceel Hogewoerd 151, in te richten als kantoor, magazijnen en werklokalen. Die vergunning werd verleend op 6 juli 1910, maar of er meteen gebruik van gemaakt werd, blijkt niet. Ook de andere fabrieken werden gemoderniseerd; zo werd in 1911 in de fabriek aan de Vestestraat de stoommachine vervangen door een andere van 100 PK voor het aandrijven van een dynamo voor de stroomopwekking voor 7 electromotoren met in totaal 76,3 PK.

In de krant van 2 maart 1912 staat de advertentie: “Afbraak. Fa. Gebrs. Van Wijk & Co. wenschen prijsopgaaf te ontvangen van het afbreken van de perceelen Hoogewoerd 137, 139, 141, 143 en Levendaal 140, 142, 144, 146. Aanbiedingen worden ingewacht ten kantore van ondergeteekende tot uiterlijk Dinsdag 5 Maart 1912, des namiddags te 12 uren, alwaar ook inlichtingen zijn te bekomen. W.C. Mulder, architect”. De firma had wel de beste architect van fabrieken en dergelijke in de arm genomen, die ook nog eens haast om de hoek woonde. Hij zal toen al wel de plannen gereed gehad hebben, met dus het watertorentje op de hoek Bolwerkstraat-Hogewoerd. Kennelijk gingen de kopers van de afbraak ogenblikkelijk aan het werk, want al op 16 maart werd geadverteerd: “SPOED! AFBRAAK. Te koop aangeboden een groote partij deuren en ramen met en zonder kozijnen [enz.]. Alles afkomstig van de in slooping zijnde zeer solide huizen en pakhuizen Hoogewoerd en Levendaal. Te zien en te bevragen op het werk en bij Gebrs. Smit, Zijdgracht (thans Korevaarstraat) 15, en J. v.d. Akker, Zoeterwoude” (een bekend slopersbedrijf). En zodra alles weg was, kon de aanbesteding volgen. Op 9 april 1912 werd door de firma in ‘In den vergulden Turk’ aanbesteed “het bouwen van een fabrieksgebouw, met bijbehoorende werken, bij haar fabriek aan het Levendaal. W.C. Mulder, Hoogewoerd 128”. Het uitgraven van de funderingen werd kennelijk gedaan door A. den Ouden te Oudshoorn, want die adverteerde met de uitkomende grond. Verder zijn er weinig gegevens over de bouw, maar wellicht zou het archief van Mulder, aanwezig bij Erfgoed Leiden en Omstreken, nog wel wat kunnen opleveren. Toch zijn er nog wat verdwaalde berichtjes waaruit wel iets te destilleren valt. Zo werd op 8 februari 1913 te koop aangeboden een stoommachine met bijbehorende zaken, fabriek Levendaal. En op 22 april 1914 werd opnieuw afbraak te koop aangeboden aan het Levendaal; kennelijk werd de nieuwbouw in gedeelten gerealiseerd en kon het ene deel pas gesloopt worden als het andere volledig in gebruik genomen was. Maar uit een bericht uit de krant van 4 november 1914 over een brandje in de fabriek valt wel te concluderen dat die toen kennelijk al draaide – dat mocht ook wel na een bouwbegin in april 1912, en wel ondanks het onder de wapens roepen van de mannen in de goede leeftijd vanwege de Eerste Wereldoorlog.

Het hoogtepunt was wel op 22 december 1915, toen koningin Wilhelmina een niet-officieel bezoek aan Leiden bracht en wel speciaal de fabriek van Van Wijk aan de Hogewoerd wilde bezoeken. Hier kon ze wellicht goed in ogenschouw nemen hoe daar de dekens en andere zaken voor haar militairen gemaakt werden. En als ze wilde weten hoe laat het was, kon ze op de fabrieksklok aan het watertorentje kijken. Toen zaten er tenminste nog wijzers aan.

Opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, auteur P. de Baar. Zie voor meer informatie ons colofon.
kaart