Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Met een te grote mandenfiets de hele stad door

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met bakker N.P. van Cassel op 11 mei 2016

De heer Van Cassel was het tweede kind uit een gezin met zes kinderen. “Vier meiden en een ouder broertje, dat al jong is overleden”, zegt hij. Zijn hele leven heeft hij in de De Genestetstraat in het Haagwegkwartier gewoond, waar eerst zijn vader en later hijzelf een brood- en banketbakkerij had. In de eerste jaren was dit de grens van de bebouwing en daarachter lagen de weilanden. Zijn vader begon in 1924 een winkel waar in 1937 een bakkerij achter is gebouwd. Zoon Van Cassel nam de bakkerij in 1964 van hem over. Het meel kwam uit Rotterdam. Alleen als ze tekort kwamen, haalden ze een baaltje uit de Leidse meelfabriek.

Een boer had ik niet gemoeten
De heer Van Cassel kon goed leren en zou in 1945 na de mulo naar de HBS gaan. Helaas kwam de situatie in toenmalig Nederlands-Indië er tussen. Een bakkersknecht van zijn vader meldde zich als vrijwilliger voor het leger daar en werd ook opgeroepen. Vader Van Cassel vond dat zijn zoon dan maar in de bakkerij moest komen en de diploma’s daarvoor moest halen. Zo ging dat in die tijd, je zei “ja-en-amen natuurlijk’’, zegt Van Cassel daarover. Omdat hij de mulo had gedaan, kreeg hij vrijstelling voor Nederlands bij de bakkersopleiding. Hij kreeg voor dat vak dan meteen een voldoende, een zes. Maar dat was zijn eer te na en hij deed wel degelijk examen Nederlands en haalde prompt een negen. Eigenlijk was hij liever iets met landbouw gaan doen. Zijn grootvader had een boerderij (uit 1642) in Voorschoten, waar hij heel vaak was. Zeker in de laatste maanden van de oorlog was dat plezierig, want op de boerderij was altijd wat te eten. “Het is goed dat het zo is gelopen”, zegt hij, want als hij geen bakker was geworden, had hij zijn echtgenote Ria niet gehad. Zij zei altijd: “Als jij boer was geworden, had ik jou niet gemoeten…”.

Van Cassel is vijftig jaar bakker geweest. Op een gegeven moment hadden ze vijf wijken waar het brood werd verkocht: in de buurt, de Mors en in de stad. Als jongen van elf, twaalf jaar moest hij al met een grote mandfiets met brood de hele stad door, balancerend op dat te grote vehikel met die zware mand.

Bijvoorbeeld helemaal langs de Vliet tot Allemansgeest en met een pontje naar boerderijen aan de overkant en over de Rijndijk weer terug. Als het gevaarlijk werd, sprong hij eraf. Om negen uur ging hij van huis en was ’s avonds om een uur of zes, zeven weer terug. “En dan had je een paar broodjes verkocht”. Op zijn veertiende kwam hij definitief in de bakkerij.

Omdat hij aanvankelijk banketbakker was, hoefde hij niet zo vroeg zijn bed uit, maar pas om een uur of zes, zeven. Zijn vader bakte met een knecht het brood en die begonnen veel eerder. Toen Van Cassel de bakkerij overnam begon hij om drie uur in de ochtend en was om een uur of één in de middag klaar. Dan ging hij tot een uur of zes naar bed en ging dan weer door tot twaalf uur in de nacht. Vervolgens ging hij dan weer drie uur onder de wol. Hij kwam wel aan de zes of zeven uur slaap, maar dan in delen, en hij wist niet beter.

Daar zaten communisten
In de buurt van de De Genestetstraat woonden veel arbeiders. Mensen zaten daar op straat groenten schoon te maken voor conservenfabriek Nieuwenhuizen. “Het was zo’n beetje een rooie buurt aan de achterkant, de Schimmelstraat en de Nicolaas Beetsstraat. Daar zaten nog een beetje communisten zogezegd. Maar ja, wij hadden daar die zaak en het was wel goeie business, want die mensen moesten allemaal eten”. Er werd ook gepoft, waarbij men aan het eind van de week moest afrekenen. Daar waren natuurlijk slechte betalers onder en bij enkelen kon de bakker naar zijn geld fluiten. Dat liet hij dan maar gaan. Hoewel de Van Cassels katholiek waren, kochten niet alleen katholieke klanten bij hen, terwijl men in die tijd toch vooral bij geloofsgenoten kocht. Alleen de “bijzondere” gereformeerden gingen naar Paats, die heel streng in de leer was.

De oorlogsjaren waren moeilijk. Op een gegeven moment kreeg hij te weinig grondstoffen en brandstof voor de oven. Toen is Van Cassel gaan samenwerken met een bakker op de Haagweg die bij hem kwam bakken. Later is er ook nog een bakker van het Haagsche Schouw bij gekomen. Met z’n drieën bakten ze nog geen twee bakfietsen vol en door het ‘’oorlogsmeel’’ waren die broodjes ook nog eens erg slecht gerezen. Als ze met een bakfiets met brood over straat gingen, deden ze dat altijd met een groepje bakkers. De mensen hadden honger en als ze dan een bakker zagen komen, had je kans dat ze die ‘’wel eens effetjes’’ van hun brood zouden beroven. Paats ging dan mee en vader Van Cassel, een enorm brede vent. Binnen een paar uur was het brood al verkocht, want er was verder nauwelijks te eten. Aan het eind van de oorlog kon men alleen maar brood op de bon krijgen. Hoogstens één of twee broodjes per week, die ook nog eens van slechte kwaliteit waren, omdat er geen geschikte tarwe beschikbaar was.

Toen Van Cassel in 1964 met zijn Ria trouwde hebben ze de zaak overgenomen en is zijn vader aan de Haagweg gaan wonen. Hij kwam nog wel elke ochtend even langs.
In 1994 is hij zelf gestopt en kon de zaak aan een jong stel overdoen.
Leidsch Dagblad 28 september 1994:
De afspraak was dat ze voor vijf jaar konden huren en daarna de zaak zouden kopen. Maar toen die vijf jaar om waren, wilden ze niet meer en zijn ze ermee gestopt. Het pand heeft daarna nog even leeg gestaan en is ten slotte verkocht. Zijn kinderen hadden geen belangstelling voor de bakkerij. Zijn zoon heeft nog wel de diploma’s, maar had bij zijn ouders gezien hoe er altijd maar moest worden gewerkt, ook met de feestdagen. Zijn zoon is toen in de beveiliging gaan werken. Van Cassel vond dat wel jammer, maar eigenlijk beter. Ook voor zichzelf, want hij zou dan weer gaan helpen. Nu was hij er maar van af.

Een korte jeugd
“Later ben ik gaan tafeltennissen en op een keer bracht mijn jongste zuster Ria mee”. Ria vond hem wel leuk, maar hij hield haar eerst een beetje op een afstand. Toch sprong de vonk op een keer over. Zij tafeltenniste ook en zo werd het eerste damesteam gevormd, samen met onder meer Truus Ham, de vrouw van Gerard Bakker die later coach werd van Bettine Vriesekoop, oud-Europees kampioen tafeltennis. Van Cassel heeft in 1951 met vier voetbalvrienden de tafeltennisclub DOCOS opgericht [oorspronkelijk als onderdeel van voetbalvereniging DOCOS].

Ze speelden eerst in een ouwe directiekeet aan de Haagweg, later in een school aan de Potgieterlaan en vervolgens in de Groenesteeg. De club groeide en werd al snel een zelfstandige vereniging met een bestuur waarvan Van Cassel secretaris en ook nog even voorzitter was. De club is nog ingezegend door een bisschop, monseigneur Huibers. Nu heeft deze vereniging bijna tweehonderd leden. “Er staan veertien tafels, prachtig hoor!”. De club bestaat nu 65 jaar en de Van Cassels maken er nog steeds schoon.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart