Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: De Gele Tram en koekjes van Biesiot

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950

Interview met mevrouw Cornelia Brussee-van Rijn op 26 januari 2015

Mevrouw Cornelia (Corrie) van Rijn werd geboren op 31 maart 1917 als oudste van vijf meisjes en een jongen. Ze groeide op in de Bronkhorststraat en de Joan Willem Frisostraat, met een onderbreking van drie jaar toen vader als timmerman in Haarlem werkte.
Als kleuter was ze vaak in de Looiersstraat bij Opoe, die vroeger in de katoenfabriek werkte. Opoe gaf haar vaak een halfje om snoepjes te kopen en bracht haar naar de Fröbelschool op de Oude Rijn.
De openbare lagere school bevond zich op de Maresingel, waar ze in een klas met 40 kinderen zat.
Een voordeel van de oudste zijn, was dat zij de nieuwe kleren kreeg. Ze herinnert zich nog het mooie witte schort met kanten ruches. Haar zusjes moesten haar jurken soms afdragen.
Later woonde het gezin aan de Rijnkade, een levendige buurt met veel langsvarende boten. Nog levendiger werd het er toen het broertje werd geboren.
Voor de boodschappen ging moeder naar de Haarlemmerstraat: kruidenierswaren bij Simon de Wit, koekjes bij Biesiot en vlees bij de diverse slagers.

3 oktober in de regen
Dertien was Corrie toen ze als hulp in de huishouding ging werken. Haar tweede baantje was bij speelgoedzaak en poppendokter Van der Voet op Haarlemmerstraat nr. 15. Aanvankelijk werkte ze er in de huishouding, later ook in de winkel en repareerde ze poppen. De dochter van haar werkgever was maar tien jaar ouder; ze gingen met elkaar om als zussen. Soms, als het werk gedaan was, stapten ze samen op de Gele Tram naar Den Haag, winkelen op de markt en naar de bioscoop.
Later, toen Corrie bij de avondvakschool aan het Galgewater haar diploma Costumière had gehaald, naaide ze de trouwjapon voor haar. Evenals die van haarzelf, want op een zonnige dag in 1941 trouwde ze met de tuinder Casper Brussee. De eerste keer dat ze samen uitgingen, goot het van de regen. Haar kleren plakten haar aan het lijf en haar fil d'écosse kousen (nylons bestonden nog niet) scheurden. Het heeft hem niet afgeschrikt die dag, de laatste 3 oktober voor de oorlog, in 1939. Naar de 3 oktoberfeesten is mevrouw Brussee altijd graag blijven gaan, maar het wordt moeilijk. Vriendinnen zijn overleden en de kinderen, inmiddels allemaal gepensioneerd, willen niet meer mee naar de optocht.

Geen honger
Voor ze trouwden kocht Casper Brussee een huis in de Hugo de Vriesstraat, dus woningnood hebben ze niet gekend. Er werden drie zonen en een dochter geboren. Borstvoeding had ze zo overvloedig, dat ze melk aan het ziekenhuis kon afstaan en de pasgeboren tweeling van haar vriendin kon helpen voeden.
De oorlog was geen leuke tijd, maar honger hebben ze niet gehad. Haar man kuilde groente, bieten en aardappelen in op zijn tuinderij om te voorkomen dat het gestolen werd. Er was zelfs brood doordat de vader van mevrouw Brussee meel of griesmeel kreeg van de Meelfabriek waar hij werkte. Ze kwamen de oorlog goed door, hoewel de heer Brussee een infectie met de in Nederland vrijwel verdwenen bacterie Brucella abortus opliep, een koeienziekte die voor de mens levensbedreigend kon zijn.
Bij razzia’s verborg hij zich onder de houten vloer. Zelf heeft mevrouw Brussee op een fietstocht naar Zoeterwoude – waar ze melk haalde – een oudere man gewaarschuwd toen er een razzia gaande was: “Meneer, ga terug, want je wordt opgepakt!” “Nou, mij pakken ze niet”, antwoordde de man laconiek, maar hij werd wel degelijk weggevoerd, een schokkende ervaring.

“Rij jij maar”
Na zeventien jaar Hugo de Vriesstraat verhuisde het gezin naar Park Die Leythe, een fijne buurt, niet ver van Leiderdorp waar Brussee zijn tuinderij had: bloemkool, sla, andijvie… van alles was er. Mevrouw hielp vaak op het bedrijf, bloemkool toppen of zo, en ze was weer thuis als de kinderen uit school kwamen.
Ook als vrijwilligster was ze actief, 35 jaar lang bij de UVV (Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers). In het Elisabeth Ziekenhuis en Leythenrode reed ze met een karretje versnaperingen langs de bedden, later stond ze in het winkeltje.
Een bijzondere herinnering heeft ze aan de stadhuisbrand in februari 1929, evenals aan het bezoek van koningin Wilhelmina, die enkele dagen later - gekleed in een paarsfluwelen mantel – naar de ravage kwam kijken.
In 1959 kochten ze hun eerste auto, een tweedehands Opel, en in datzelfde jaar haalde mevrouw Brussee haar rijbewijs. Ze reed graag. Toen de kinderen volwassen waren, ging ze met haar man naar Italië, Zwitserland, Hongarije. “Rij jij maar”, zei hij dan. Zelf keek hij liever naar de vogeltjes. Aan de fijne autovakanties kwam abrupt een einde toen hij in 1990 aan de gevolgen van een val overleed, na een dramatische periode in het ziekenhuis. Het rijbewijs heeft ze nog, maar rijden doet mevrouw Brussee niet meer sinds ze vijf jaar geleden een hartinfarct kreeg, drie maanden na het verdrietige overlijden van haar zoon Wim.
Toen alle kinderen de deur uit waren, verhuisde mevrouw Brussee eerst naar Voordorp, bij de Leiderdorpse Brug, en ten slotte nam ze haar intrek in Rosenburch, het seniorencomplex in Leiden Zuid-West.
“Ik zou eigenlijk nergens anders willen wonen. Ik vind het wel overal mooi, maar eh…., nou ja, Leiden is Leiden.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart