Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: ''Het was best aanpoten met een eigen melkzaak en vijf kinderen”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met Nicolaas Mooren en Adriana Mooren-van der Geest op 8 mei 2018

Nicolaas Mooren en zijn echtgenote Adriana van der Geest zijn tegelijkertijd geïnterviewd, omdat zij gedurende al hun huwelijksjaren samen een melkhandel hebben gedreven. Zelfs hun jeugd vertoonde overeenkomsten, ook al zijn zij elkaar toen nog niet tegengekomen.

Beiden werden geboren in 1933 en groeiden op op een boerderij in Hoogmade. Nico was de tweede van tien kinderen. Zijn oudere broertje verdronk in 1934 op tweejarige leeftijd. Adriana, die in het dagelijks leven Sjaan werd genoemd, groeide op als jongste van vijf kinderen. Een jonger broertje verdronk. Ook hij was twee jaar oud.

Zowel Nico als Sjaan ging naar de katholieke lagere school in Hoogmade, maar ze kenden elkaar niet echt. Hij, geboren in februari, zat een klas hoger.

Koeien melken en kaas maken

Toen de oorlog uitbrak, waren ze zeven jaar oud. Mevrouw Mooren herinnert zich vooral de angst nadat hun woning een keer beschoten was. “Mijn zuster en ik lagen op dat moment op zolder te slapen. Als zij nog beneden in het huis had gezeten, zou ze geraakt zijn door een kogel. Sindsdien durfde ik niet meer alleen te gaan slapen.” Ze vertelt dat, naarmate de honger toenam, er steeds meer mensen langs kwamen voor een beetje eten. “Sommigen wilden zelfs hun trouwring verkopen voor een paar liter melk. Daar begonnen mijn ouders niet aan. Maar aardappelschillen namen ze wel aan; dat was goed voer voor het vee.” Er werd een Duitse commandant bij hen ingekwartierd, maar die was op een gegeven moment weer “foetsie”.

Meneer Mooren beschrijft hoe hij samen met een vriend de “Ruige Ka” opging, om bomen om te hakken voor de kachel. Op een dag werd er vlakbij een boerderij beschoten. Ze hoorden de kogels afketsen op het water. Toen hebben ze zich verscholen tussen het riet totdat het weer rustig werd.

Hard werken moesten ze allebei van jongs af aan. Nico hielp voor schooltijd niet alleen zijn vader met melken, maar ook zijn opa en verschillende buren. Sjaan werd ’s morgens en ’s avonds ingeschakeld bij het kaasmaken en bij alle schoonmaakwerkzaamheden. Ze schetst hoe alle kaasvaten en –bussen moesten worden geschrobd. En op zaterdag werd het huis schoongemaakt onder leiding van moeder: “Let op de hoekjes, daar zit het venijn!” Zo luidde haar credo. Kaasmaken kon Sjaan als de beste; ze heeft er verschillende medailles mee gehaald. Tot aan haar huwelijk in 1958 heeft ze op de boerderij gewerkt. Nico ging al op zijn veertiende buiten de deur aan de slag. Eerst bij een ongetrouwde broer van zijn vader, die zei: “Siem, jij hebt jongens, je hebt er vast wel een poossie een over voor mij.” Toen die oom “kennis kreeg aan een ouwe vrijgezelle dame”, met wie Nico het niet zo goed mee kon vinden, keerde hij terug en ging hij aan het werk bij de boerderij van de buurman langs de Does.

Brandewijnclub

In het dorp was voor de jeugd niet veel te beleven, afgezien van de jaarlijkse kermis. Voor de jongens waren er de Kajotters, de Katholieke Arbeiders Jeugd, een soort padvinders. Voor de meisjes was er niets. Wel werd er ’s winters toneel gespeeld en daarna gedanst. Daar hebben ze elkaar leren kennen.
Mevrouw Mooren vertelt dat zij toen een club van twaalf jongens en meiden hebben gevormd, die zich de “brandewijnclub” noemde. Als ze met z’n twaalven aan de ronde tafel schoven, bestelden ze meteen 24 glaasjes brandewijn met suiker. “Als het feest was, kermis of zo, dan gingen we eerst bij iemand thuis drinken. En in het dorp gingen we naar het café waar ze de grootste glaasjes schonken. Maar we zijn nooit dronken geweest!”

Na verloop van tijd was Nico van de boerderij overgestapt naar een melkhandel in Roelofarendsveen, waar hij vijf jaar lang met plezier heeft gewerkt. ’s Morgens in alle vroegte werden de bakfietsen geladen en maakten Nico en de andere jongens hun ronde. Hij besloot zijn middenstands- en vakdiploma te halen, melk en zuivel. Dit betekende: ’s avonds op de fiets naar de cursus in Den Haag en om 12 uur ’s nachts nog aan de door moeder verzorgde warme maaltijd. Op een dag wist zijn leraar dat in Leiden, aan de Hansenstraat, een goede zaak te koop stond.


Zaak aan de Hansenstraat

Geld had het verloofde stel nauwelijks; hun verdiensten hadden ze altijd thuis afgedragen. Nico kreeg een spaarbankboekje mee en Sjaan kreeg haar uitzet en haar trouwjurk. Gelukkig konden ze lenen bij een oom die directeur was van de Boerenleenbank.


Huwelijksfoto

Best wel aanpoten

Nico begon op 1 januari 1958 in de zaak, Sjaan volgde op 16 januari. Maar in de begintijd moest ze ’s avonds met de bus naar huis, omdat ze nog niet getrouwd waren. In de vastentijd werd niet getrouwd; dat kon pas na Pasen, half april. In drie jaar tijd werden drie zoons geboren.
Mevrouw Mooren vertelt dat dat best wel aanpoten was. “Je kreeg wel hulp voor de winkel als je net bevallen was. Dat werd betaald uit ons eigen sociale fonds. Dan kwam er een oudere dame invallen in de winkel, maar ik werkte tot de laatste dag. Ik voedde de kinderen altijd allemaal zelf. Gelukkig had ik onwijs goeie drinkers. Dat moest ook wel, want voor tutten was geen tijd. Het is wel eens voorgekomen dat een buurvrouw in de winkel kwam en waarschuwde dat de jongens de servieskast aan het leeghalen waren. Zij kon dat zien vanuit haar huis. De jongens hielpen al vanaf dat ze tweeëneenhalf waren, bijvoorbeeld met flessen sorteren.” Later werden nog twee dochters geboren.


De winkel

Mevrouw Mooren stond overdag in de winkel. Ze verkochten melk, kaas, boter, eieren, verpakte vleeswaren en later ook frisdranken, bier en sigaretten. Haar man ging op pad, in de eerste jaren met de bakfiets en later met een dichte wagen. “In de vroege ochtend deed ik eerst de grootverbruikers, dus de hotelletjes, de koffietentjes, de kinderopvang en de matrassenfabriek. Daarna ging ik de wijk rond. Per week had ik een omzet van ongeveer 2.300 liter zuivel.


De dichte wagen van dhr. Mooren

In de eerste jaren hadden we maar twee of drie dagen vakantie; later werd dat een week.” Per straat had de melkboer een label, waar minstens tien sleutels aan hingen. Zo kon hij overal naar binnen. Het is ook wel eens voorgekomen dat een klant was overleden. “Maar die hoefde nooit lang te liggen, want er kwam iemand aan de deur. Je had gewoon het vertrouwen van de mensen.”

Mevrouw Mooren vertelt dat zij in 1995 is gestopt. “Ik ben een keer bedreigd en toen was de aardigheid eraf. Ik was alleen in de zaak en toen kwam er zo’n jonge jongen met een wapen en die riep dat ik mijn geld moest geven. Ik zei dat ik het ging halen, maar die knul had de winkeldeur open laten staan, dus die bleef bellen. Ik riep heel hard “Politie” en toen is hij hard weggerend. Maar ik hield angst als ik een paar jongens in de winkel zag.”
Een jaar later is ook haar man gestopt met de zaak. De omzet liep ook terug, doordat er steeds meer supermarkten kwamen.
Toch kijken ze met tevredenheid terug. “We hebben samen altijd heel fijn gewerkt. En we hebben vijf kinderen grootgebracht, maar we hebben nooit ellende gehad met ziekte of ongelukken.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart