Verhaal: “Die nonnen waren geen moederlijke types”
- Leiden
- Geschiedenis 1901-1950
- Geschiedenis 1951- heden
Interview met mevrouw C.M.P. Vorst op 17 november 2022
Lina Vorst, geboren op 3 juni 1928, begint haar verhaal bij de ‘Gordijntjes’, de ouders van haar moeder. Ze vertelt hoe in dat gezin in Leiden-Noord in totaal 14 kinderen werden geboren. “Maar de meesten haalden de drie maanden niet. Opa timmerde dan een kistje en ging daarmee op zijn schouder naar de katholieke begraafplaats bij de Zijlpoort. Zelf moet ik daar nog belanden.”
Kinkhoest
De moeder van Lina werd geplaatst bij een ongetrouwde zus van oma, tante Anna. Vanaf haar twaalfde moest ze geld gaan verdienen. Ze kon terecht bij Pel, de suikerwarenfabriek. Als de bel ging, moest ze binnen zijn om snel en netjes borstplaatjes in te pakken.
Lina’s vader onderging eenzelfde lot. Al kon hij goed leren, ook hij moest op zijn twaalfde aan de slag. Het gesprek dat de onderwijzer met zijn vader voerde om hem ervan te overtuigen dat zijn zoon de kwaliteiten had om door te leren, mocht niet baten. “Het kon niet. Als je 12 was, waren ze blij dat je kon gaan werken. Toen hebben ze hem aan de buurman meegegeven, die bij drukkerij Van der Linden aan de Vliet werkte. Gelukkig had hij er plezier in om mooie ontwerpen te maken.”
Drukkerij Van der Linden aan de Vliet, 1926
De ouders van Lina trouwden in 1916. Na acht jaar hadden ze zich er eigenlijk al bij neergelegd dat ze geen kinderen zouden krijgen, toen in 1924 de oudere zus van Lina zich aandiende. Drie jaar later werd haar broer geboren, 14 maanden later gevolgd door Lina. Op het moment van haar geboorte hadden haar zus en broer kinkhoest en ook haar moeder was ziek. Daarom werd ze de eerste 6 weken van haar leven – tegen betaling – ondergebracht in de Cortonastichting aan de Haagweg. Eigenlijk was dat een tehuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen. Toen de zieken waren hersteld, kon Lina terugkeren naar het ouderlijk huis aan de Magdalena Moonsstraat. Het gezin woonde daar met plezier totdat de huiseigenaar er zelf zijn intrek in wilde nemen. Ze verhuisden naar de Pieter de la Courtstraat en later naar de Hugo de Vriesstraat op de hoek van de Van ’t Hoffstraat. “Dat was een benedenwoning, een halve woning voor de gewone man. We hadden mensen boven ons.”
Inpakafdeling suikerwarenfabriek Gebroeders Pel
IJsbloemen op de ruiten
Aan het Levendaal stond de katholieke Sint Barbaraschool voor meisjes met bijbehorende bewaarschool. Lina ging er vanaf haar vijfde naar toe. Ze had het er niet naar haar zin. “De nonnen waren streng. Moederlijke types waren het niet. En de kinderen die aan de Lorentzkade woonden, vlakbij de pastorie, en aan de Lammenschansweg, dat was natuurlijk een heel andere bevolking. De hele maatschappij was nog vervuld van rangen en standen. Ik werd gepest, omdat ik een arbeiderskind was. Rare opmerkingen werden er gemaakt en papiertjes op mijn rug geplakt; dat soort kindergedoe.”
Gelukkig werd er in de Hugo de Vriesstraat buiten gespeeld. Lina herinnert zich dat ze gingen tollen of touwtje springen en tikkertje spelen in de brandpoorten. En het huis had een heerlijke tuin.
De Sint Barbaraschool had ook een zevende, achtste en negende klas. Toen Lina die had doorlopen, mocht ze van de nonnen geen eindexamen doen. “Ze waren bang dat ik te zwak was om te slagen. En dat zou geen reclame voor de school zijn; iedereen moest slagen. Ik ging dus zonder diploma aan het werk. Mijn eerste baantje was als ‘liftboy’ bij Vroom & Dreesmann. In de oorlog konden jongens dat niet doen. Die zouden meteen worden meegenomen door de Duitsers. Maar die baan beviel mij allerminst.”
De buurvrouw boven de viswinkel adviseerde haar om te solliciteren bij de Postcheque- en Girodienst in Den Haag. In september 1944 werd ze aangenomen, maar het werd al snel onmogelijk om naar Den Haag te reizen; het openbaar vervoer lag plat. “Elke maand kreeg ik een cheque waarmee ik bij het postkantoor mijn loon kon ophalen, terwijl ik er geen cent voor gewerkt had. Daardoor had ik wel tijd om voor ons gezin van vijf personen eten te halen bij de gaarkeuken in het gebouw van Imenexco aan de Hoge Rijndijk. Dat was best een eind lopen vanaf de Hugo de Vriesstraat. Er stonden nog niet zoveel huizen aan de Burggravenlaan en in mijn herinnering stond er altijd een ijzige wind.
De engste oorlogsherinnering is de razzia bij ons in de straat, terwijl mijn broer en ik alleen thuis waren. We hoorden zoveel herrie op straat, maar we zagen niks door de ijsbloemen op de ruiten. Daar heb ik met mijn adem een gaatje in geblazen en toen was het duidelijk dat mijn broer zich razendsnel moest verstoppen. We hadden een kast onder de trap; daar kon je een spiegel voor schuiven en dan zag je niet dat er iets achter zat. Mijn broer zat daar net toen drie soldaten met geweren aanbelden. Ze stormden door het huis heen, deden de kast open, maar ontdekten niets. Toen mijn moeder thuis kwam, zei ze dat ze Onze Lieve Heer dankbaar was dat ze er niet was tijdens de razzia. Ze dacht niet dat ze kalm gebleven zou zijn.”
Levendaal 54, Sint Barbaraschool
Opgefleurd
Na de oorlog ging Lina weer aan het werk, maar ze kwam al snel tot de ontdekking dat je zonder diploma ‘allemaal zotte baantjes’ kreeg. Op basis van haar goede cijferlijsten bij de nonnen werd ze zonder problemen toegelaten op de protestantse avond-mulo in Leiden.
“Ik slaagde voor het diploma met een 8 voor Frans. Dat vind ik zo’n mooie klankrijke taal!”
Lina kreeg opslag en een aanstelling als employé derde klas, maar ze werd er nerveus van dat ze zo snel moest doorwerken. “Ik ben een beetje traag, maar wel heel secuur. Ik zag dat mijn afrekeningen altijd klopten, terwijl die van anderen gecorrigeerd moesten worden. De vraag is: wie is nou wijzer?”
Ze ging naar de bedrijfsarts om te bespreken dat ze zenuwachtig werd van het ‘gejaag’.
“Ik werd overgeplaatst naar de afdeling Personeelszaken. Mensenkinderen, daar ben ik opgefleurd! Gewoon op maandagochtend even een praatje maken, niet meteen aanvallen. Bij Personeelszaken ben ik opgeklommen. Ik heb er ook opleidingen gevolgd en examens gedaan.”
Toen Lina pas werkte, woonde ze nog bij haar ouders. Maar ze wilde wel graag iets voor zichzelf. Haar zus, die ook ongetrouwd was, had geen zin in al het gedoe dat dat met zich meebracht. Lina liet zich niet uit het veld slaan en ging naar het Stadsbouwhuis, waar ze haar weinig kans gaven, omdat ze geen woning achterliet. De enige mogelijkheid was dat ze ging solliciteren bij de recent opgerichte woongroep, die buiten de puntentelling werd gehouden. Lina ging erop af, vertelde haar levensgeschiedenis en werd uitverkoren om een woning uit te zoeken aan de Franchimontlaan. Daar heeft ze gewoond totdat haar fysieke toestand haar noopte om naar een verzorgingshuis te gaan.
Op haar loopbaan kijkt Lina met gemengde gevoelens terug. Ze vond het niet altijd eenvoudig om haar weg te vinden, zeker niet toen er steeds meer geautomatiseerd werd. “Ik begreep geen lor van die computers. En dan zat ik op een afdeling met alleen maar mannen. Uiteindelijk ben ik drie dagen in de week gaan werken. Het was in de tijd van de grote jeugdwerkloosheid. Daardoor werd het mogelijk om met pensioen te gaan als je veertig dienstjaren had. Die kans heb ik aangenomen.”
De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.
Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.
Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.
Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl
Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
Kinkhoest
De moeder van Lina werd geplaatst bij een ongetrouwde zus van oma, tante Anna. Vanaf haar twaalfde moest ze geld gaan verdienen. Ze kon terecht bij Pel, de suikerwarenfabriek. Als de bel ging, moest ze binnen zijn om snel en netjes borstplaatjes in te pakken.
Lina’s vader onderging eenzelfde lot. Al kon hij goed leren, ook hij moest op zijn twaalfde aan de slag. Het gesprek dat de onderwijzer met zijn vader voerde om hem ervan te overtuigen dat zijn zoon de kwaliteiten had om door te leren, mocht niet baten. “Het kon niet. Als je 12 was, waren ze blij dat je kon gaan werken. Toen hebben ze hem aan de buurman meegegeven, die bij drukkerij Van der Linden aan de Vliet werkte. Gelukkig had hij er plezier in om mooie ontwerpen te maken.”
Drukkerij Van der Linden aan de Vliet, 1926
De ouders van Lina trouwden in 1916. Na acht jaar hadden ze zich er eigenlijk al bij neergelegd dat ze geen kinderen zouden krijgen, toen in 1924 de oudere zus van Lina zich aandiende. Drie jaar later werd haar broer geboren, 14 maanden later gevolgd door Lina. Op het moment van haar geboorte hadden haar zus en broer kinkhoest en ook haar moeder was ziek. Daarom werd ze de eerste 6 weken van haar leven – tegen betaling – ondergebracht in de Cortonastichting aan de Haagweg. Eigenlijk was dat een tehuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen. Toen de zieken waren hersteld, kon Lina terugkeren naar het ouderlijk huis aan de Magdalena Moonsstraat. Het gezin woonde daar met plezier totdat de huiseigenaar er zelf zijn intrek in wilde nemen. Ze verhuisden naar de Pieter de la Courtstraat en later naar de Hugo de Vriesstraat op de hoek van de Van ’t Hoffstraat. “Dat was een benedenwoning, een halve woning voor de gewone man. We hadden mensen boven ons.”
Inpakafdeling suikerwarenfabriek Gebroeders Pel
IJsbloemen op de ruiten
Aan het Levendaal stond de katholieke Sint Barbaraschool voor meisjes met bijbehorende bewaarschool. Lina ging er vanaf haar vijfde naar toe. Ze had het er niet naar haar zin. “De nonnen waren streng. Moederlijke types waren het niet. En de kinderen die aan de Lorentzkade woonden, vlakbij de pastorie, en aan de Lammenschansweg, dat was natuurlijk een heel andere bevolking. De hele maatschappij was nog vervuld van rangen en standen. Ik werd gepest, omdat ik een arbeiderskind was. Rare opmerkingen werden er gemaakt en papiertjes op mijn rug geplakt; dat soort kindergedoe.”
Gelukkig werd er in de Hugo de Vriesstraat buiten gespeeld. Lina herinnert zich dat ze gingen tollen of touwtje springen en tikkertje spelen in de brandpoorten. En het huis had een heerlijke tuin.
De Sint Barbaraschool had ook een zevende, achtste en negende klas. Toen Lina die had doorlopen, mocht ze van de nonnen geen eindexamen doen. “Ze waren bang dat ik te zwak was om te slagen. En dat zou geen reclame voor de school zijn; iedereen moest slagen. Ik ging dus zonder diploma aan het werk. Mijn eerste baantje was als ‘liftboy’ bij Vroom & Dreesmann. In de oorlog konden jongens dat niet doen. Die zouden meteen worden meegenomen door de Duitsers. Maar die baan beviel mij allerminst.”
De buurvrouw boven de viswinkel adviseerde haar om te solliciteren bij de Postcheque- en Girodienst in Den Haag. In september 1944 werd ze aangenomen, maar het werd al snel onmogelijk om naar Den Haag te reizen; het openbaar vervoer lag plat. “Elke maand kreeg ik een cheque waarmee ik bij het postkantoor mijn loon kon ophalen, terwijl ik er geen cent voor gewerkt had. Daardoor had ik wel tijd om voor ons gezin van vijf personen eten te halen bij de gaarkeuken in het gebouw van Imenexco aan de Hoge Rijndijk. Dat was best een eind lopen vanaf de Hugo de Vriesstraat. Er stonden nog niet zoveel huizen aan de Burggravenlaan en in mijn herinnering stond er altijd een ijzige wind.
De engste oorlogsherinnering is de razzia bij ons in de straat, terwijl mijn broer en ik alleen thuis waren. We hoorden zoveel herrie op straat, maar we zagen niks door de ijsbloemen op de ruiten. Daar heb ik met mijn adem een gaatje in geblazen en toen was het duidelijk dat mijn broer zich razendsnel moest verstoppen. We hadden een kast onder de trap; daar kon je een spiegel voor schuiven en dan zag je niet dat er iets achter zat. Mijn broer zat daar net toen drie soldaten met geweren aanbelden. Ze stormden door het huis heen, deden de kast open, maar ontdekten niets. Toen mijn moeder thuis kwam, zei ze dat ze Onze Lieve Heer dankbaar was dat ze er niet was tijdens de razzia. Ze dacht niet dat ze kalm gebleven zou zijn.”
Levendaal 54, Sint Barbaraschool
Opgefleurd
Na de oorlog ging Lina weer aan het werk, maar ze kwam al snel tot de ontdekking dat je zonder diploma ‘allemaal zotte baantjes’ kreeg. Op basis van haar goede cijferlijsten bij de nonnen werd ze zonder problemen toegelaten op de protestantse avond-mulo in Leiden.
“Ik slaagde voor het diploma met een 8 voor Frans. Dat vind ik zo’n mooie klankrijke taal!”
Lina kreeg opslag en een aanstelling als employé derde klas, maar ze werd er nerveus van dat ze zo snel moest doorwerken. “Ik ben een beetje traag, maar wel heel secuur. Ik zag dat mijn afrekeningen altijd klopten, terwijl die van anderen gecorrigeerd moesten worden. De vraag is: wie is nou wijzer?”
Ze ging naar de bedrijfsarts om te bespreken dat ze zenuwachtig werd van het ‘gejaag’.
“Ik werd overgeplaatst naar de afdeling Personeelszaken. Mensenkinderen, daar ben ik opgefleurd! Gewoon op maandagochtend even een praatje maken, niet meteen aanvallen. Bij Personeelszaken ben ik opgeklommen. Ik heb er ook opleidingen gevolgd en examens gedaan.”
Toen Lina pas werkte, woonde ze nog bij haar ouders. Maar ze wilde wel graag iets voor zichzelf. Haar zus, die ook ongetrouwd was, had geen zin in al het gedoe dat dat met zich meebracht. Lina liet zich niet uit het veld slaan en ging naar het Stadsbouwhuis, waar ze haar weinig kans gaven, omdat ze geen woning achterliet. De enige mogelijkheid was dat ze ging solliciteren bij de recent opgerichte woongroep, die buiten de puntentelling werd gehouden. Lina ging erop af, vertelde haar levensgeschiedenis en werd uitverkoren om een woning uit te zoeken aan de Franchimontlaan. Daar heeft ze gewoond totdat haar fysieke toestand haar noopte om naar een verzorgingshuis te gaan.
Op haar loopbaan kijkt Lina met gemengde gevoelens terug. Ze vond het niet altijd eenvoudig om haar weg te vinden, zeker niet toen er steeds meer geautomatiseerd werd. “Ik begreep geen lor van die computers. En dan zat ik op een afdeling met alleen maar mannen. Uiteindelijk ben ik drie dagen in de week gaan werken. Het was in de tijd van de grote jeugdwerkloosheid. Daardoor werd het mogelijk om met pensioen te gaan als je veertig dienstjaren had. Die kans heb ik aangenomen.”
De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.
Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.
Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.
Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl
Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.