Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Ze hebben van mij nooit veel werk gemaakt”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw M.H.M. (Greet) Janson-Bergers op 28 maart 2023

Twee kwartjes voor de baby en een gulden voor de moeder. Dat moest betaald worden in het Sint Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht, toen Greet Bergers daar in de zomer van 1939 geboren werd. Van kraamzorg was geen sprake toen moeder en kind na een paar dagen thuis kwamen. “Maar een nicht, dochter van de broer van mijn vader, kwam mijn moeder helpen. Zij was dertien jaar ouder dan ik. Zij is zo’n beetje mijn tweede moeder geworden.”

Restaurant Zomerzorg
“De achternaam van mijn moeder was Batenburg. Haar ouders waren restaurant Zomerzorg in Leiden begonnen. Mijn moeder is daar, samen met haar broer, heel rijk opgevoed. In het restaurant kwamen veel studenten én echte Leidenaren. Mijn ouders hebben elkaar daar leren kennen.


Café Restaurant Zomerzorg Stationsweg in de 40’er jaren

De ouders van mijn vader hadden een slagerij aan de Mare. Hij kwam uit een gezin met twaalf kinderen. Het waren aardige middenstanders, maar meer ook niet. Zijn vrienden zeiden: ‘Die dochter van Batenburg, die krijg je niet’. Maar het is hem toch gelukt.”
Hoewel hij er niks voor voelde, moest hij de slagerij in. En toen ze trouwden, werd van de schoondochter verwacht dat ze ook ging meewerken in de zaak van de familie Bergers aan de Haarlemmerstraat. Toen die na verloop van tijd niet levensvatbaar bleek, trok het gezin in bij de grootouders aan de Mare. Na Greet werden kort na elkaar nog drie meisjes geboren.

Schooltje voor domme mensen
Toen Greet zes jaar oud was, werd ze afgezet voor de deur van de Catharinaschool aan de Krauwelsteeg. “Dat was een soort schooltje voor domme mensen; daar moest ik naar toe.


Krauwelsteeg vóór de afbraak in verband met de aanleg van de cityring

Om de hoek op het Levendaal stond de Barbaraschool onder leiding van dezelfde nonnen. Op een dag zeiden mijn ouders dat ik na school naar opa en oma op de Mare moest gaan. Vanaf dat moment woonde ik daar. Mijn drie zussen gingen op de Haarlemmerstraat naar school. Daar heb ik ook nog een blauwe maandag gezeten, bij een juffrouw die mij niet uit kon staan, want ik kon niet meekomen. Maar ze wilde mijn vader en moeder te vriend houden, want dan kregen ze ook vlees natuurlijk. Ze hebben van mij nooit veel werk gemaakt. Ik was de dommerd van de familie. Mijn zusjes werden voorgetrokken door mijn ouders. Zij konden leren, maar ik niet. Al vanaf een jaar of twaalf moest ik meehelpen in de slagerij. Op zaterdagavond, als mijn vader klaar was in de zaak, moest ik als twaalfjarige dweilen en om zeven uur lagen we boven al op bed. Vaak hadden ze ’s avonds de klok een uur vooruitgezet. Dat wisten wij niet. Eigenlijk gingen we met z’n vieren dus al om zes uur naar boven, want dan kon mijn vader de kroeg in. Vaak ging mijn moeder ook mee.”
Om te voorkomen dat ze ’s ochtends vroeg al aan het werk werd gezet, ging Greet soms om half zeven al de deur uit; dan ging ze voor school nog even naar de Petruskerk.
“We werden katholiek opgevoed. Mijn vader bracht ons elke zondag om twaalf uur keurig naar de Hartebrugkerk en dan ging hij de kroeg in. Na de preek stond hij te wachten. Dan gingen we met het hele gezin weer naar huis.”
Een enkele keer nam ze na schooltijd een vriendinnetje mee naar huis, maar dat was nooit een succes. “Ze mochten wel binnenkomen, maar dan zagen ze mijn vader drinken, jenever, en dan was het weer raak natuurlijk. Hij gunde het me niet dat ik een meisje mee naar huis nam.”
Greet denkt nog steeds met verdriet terug aan die keer dat ze een fles jenever moest halen bij een café op de Mare en dat ze die per ongeluk liet vallen. Zij moest een nieuwe gaan halen en werd vervolgens doodgezwegen.

Bij de nonnen in Utrecht
Zodra ze de kans kreeg, verliet Greet het ouderlijk huis. Ze was een jaar of zestien, zeventien, toen ze hielp met loten verkopen voor de Hartebrugkerk. Eén van de zusters, een Leidse, vroeg haar of ze zin had om een jaar naar Utrecht te komen. Deze zuster behoorde tot de Orde van de zusters Augustinessen, die aan de Oude Gracht in Utrecht een Nationaal Tehuis voor dakloze vrouwen en meisjes hadden.
Greet kwam thuis en zei dat ze naar Utrecht ging. Haar vader antwoordde meteen dat dat niet ging gebeuren. “Maar mijn moeder is toen met me meegegaan. Ik denk achteraf dat ze blij waren dat ze van me af waren. Deze zuster is voor altijd mijn grote voorbeeld geweest. Ze had zelf geen zin om het klooster in te gaan. Ze heeft me van alles geleerd en ze heeft me ook voorlichting gegeven. Ik wist wel dat je ergens zwanger van kon worden en dat er een man voor nodig was, maar verder wist ik niks.”
Ze vatte het plan op om kraamverzorgster te worden, maar toen ze in Utrecht werd uitgezonden naar een gezin, ging het mis nadat ze een aardappel op de grond had laten vallen. Het kraamcentrum wilde haar geen gezinnen meer geven.
Na tweeënhalf jaar in Utrecht keerde Greet terug naar Leiden, vastbesloten om toch de opleiding tot kraamverzorgster te volgen. Dat lukte via een opleiding van drie maanden in Woerden.
Gedurende ruim zes jaar heeft ze bij gezinnen gewerkt en lief en leed met hen gedeeld. Ze vertelt over een gezin waar de eerste baby kwam te overlijden. Haar vader zei: “Dat je daar zo verdrietig over bent. Ze maken zo weer een nieuwe.” Greet was woedend: “Je begrijpt dat ik meteen weer ruzie met hem had. Hij was te ver gegaan. Ik woonde toen dus weer thuis. Mijn vader dronk steeds meer. Ik schaamde me dood voor hem. Ik werd bij gezinnen soms geweigerd op grond van mijn naam. Dus ik was gewoon Greet; ik zei mijn achternaam niet.”

Contactadvertentie
De parochie gaf een blad uit dat iedereen thuis kreeg. Op een dag zag Greet daarin een oproep: ‘ik zoek een meisje’. Ze reageerde erop, maar vertelde het alleen aan haar moeder. Haar vader en haar zussen zouden haar toch maar weer omlaag halen. De afzender was Ben Janson, die sinds kort een eigen melkwijk had. Ze kreeg een nette brief van hem, geschreven door zijn zus, die in het klooster op de Hooigracht zat. Greet schreef terug en zo kwam de eerste ontmoeting tot stand in ’t Karrewiel, een restaurant op de hoek van de Steenstraat. “Hij wilde me thuis brengen, maar dat kon niet, want ik had thuis niks gezegd. Hij bracht me dus maar naar mijn oppasadres. Toen hebben we nog een keer afgesproken. Hij zei dat hij wel met me verder wilde.”


Cobetstraat circa 1950

Met haar schoonmoeder kon ze het niet vinden. “Een naar mens was het. We moesten ook nog naast ze wonen in de Cobetstraat. Op een dag zei ze zelfs dat ik gejat had.”
Greet werd wel gelukkig met haar eigen gezin. Na een buitenbaarmoederlijke zwangerschap werden twee gezonde kinderen geboren. En ondanks de tegenslagen in haar leven is ze ook haar gevoel voor humor niet kwijt geraakt. Bij het begin van het interview zei ze: “Elke keer dat je u tegen me zegt, moet je vijf euro betalen!”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Een bijlage met foto's is hier te bekijken.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart