Verhaal: “Als bamboe meebuigen, maar niet breken.”
- Leiden
- Geschiedenis 1901-1950
- Geschiedenis 1951- heden
Interview met de heer J.W. Snik, 22 augustus 2023
De heer Johannes Willem (Hans) Snik werd in juli 1948 geboren in de 2e Groenesteeg 17a, een bovenhuis in het pand waarin beneden een schoenmakerij was. Hans en zijn broer sliepen op de zolder, waar ze tussen de dakpannen de sterren konden zien. ’s Winters viel de sneeuw op de bedden. Hans was 13 toen het gezin naar de Zuidsingel verhuisde. In de Zijlsingel was het een komen en gaan van schepen die aanmeerden om staal af te leveren bij de Grofsmederij. Vader was er portier en het huis waar ze introkken was eigendom van de fabriek. Huur betaalden ze niet en ook ‘gas, water en licht’ was kosteloos. Veel arbeiders hadden zo’n goedkoop huisje van de fabriek, maar daar stond tegenover dat ze in de gaten gehouden werden. Sommige werknemers legden op zondag hun pet voor het raam, zodat de baas kon zien dat ze niet in het café zaten.
Vader had een slechte jeugd gehad, met een alcoholistische, gewelddadige vader en tien broertjes en zusjes die in het kleine huisje in de Magdalena Moonsstraat moesten vechten om een plaatsje in bed. Toen hij 9 jaar was, moest hij gaan werken: broodjes maken in de kelder van een banketbakkerij. Op volwassen leeftijd bleef hij last houden van angsten en hij kon driftig zijn, maar zijn eigen kinderen sloeg hij nooit. Hij was overtuigd socialist en niet gelovig. Moeder besloot de kinderen wel te laten dopen, ‘want je weet maar nooit’. Vader was daar fel tegen, maar thuis had hij niet veel te vertellen en dus werd Hans gedoopt.
Hoewel vader heel muzikaal en intelligent was, heeft hij zich nooit kunnen ontwikkelen. Wel volgde hij bij de vakbond allerlei cursussen. Zo werd hij EHBO’er bij de Grofsmederij. En als daar een ongeluk gebeurde, was het met dat staal algauw heel ernstig.
Grofsmedrij (nu Ankerpark) aan de Zijlsingel - daarboven de Zuidsingel
Moeder was huisvrouw. Ze was lief en warm, maar overbezorgd. Werken mocht ze niet van vader. Dat hoorde niet; dat was een belediging voor de man.
Hachelijk
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog deed zich een hachelijke situatie voor. In een café op de hoek van de Groenesteeg was een feestje. Vader en moeder dachten dat de afloop van de oorlog werd gevierd en gingen eropaf. Plotseling kwamen er twee dronken Duitsers binnen. Een van hen greep moeder bij de borsten, waarop vader hem een klap verkocht. Er ontstond een vechtpartij, waarbij vader en moeder vluchtten, maar werden ingehaald. Vader werd opgepakt door de Grüne Polizei en het was in zo’n situatie maar de vraag of je het er levend vanaf zou brengen. Een Duitsgezinde kennis nam het voor hem op. Bij de ortskommandant bepleitte hij vrijlating. De opgepakte man had immers alleen zijn vrouw verdedigd! Dat hoffelijke gedrag sprak de kommandant wel aan. Hij liet vader gaan, wat Hans later dankbaar stemde: “Anders had ik hier niet gezeten.”
Gekleurd zwemwater
In de buurt van de Groenesteeg waar Hans met vriendjes voetbalde en zwom in de grachten stonden destijds diverse fabrieken. Zo ook de dekenfabriek van Van Wijk, die het spoelwater van de geverfde dekens in de grachten loosde, waardoor de jongens de ene dag in rood water zwommen, de andere dag in geel of bruin.
Het was een gezellige volksbuurt met heel veel winkels en op elke hoek een café. Er woonde een breivrouw bij wie je truien kon bestellen. De groenteboer heette Betje Prins, die de zuurkool met haar hand uit het vat haalde voor de klant. En als iemand achteraf bij haar kwam klagen over een product, was haar antwoord: “Je ken niet koken.”
Hans had er een fijne tijd.
Lang heeft hij er niet gewoond. Een jaar later overleed zijn oudste broer en de weduwe met twee jonge kinderen voelde zich zo alleen dat Hans bij haar introk.
Op advies van het hoofd van zijn lagere school aan de Aalmarkt ging hij inmiddels naar de hbs, maar terwijl er door de verdrietige omstandigheden niemand op hem lette, liet hij zijn huiswerk voor wat het was. Van de hbs moest hij overstappen naar de ulo.
Familie van de bokser
Na de ulo volgde de kweekschool en met dat diploma op zak ging Hans meteen werken bij de Noordeinde Scholengemeenschap. Hij haalde aktes voor aardrijkskunde en geschiedenis en werd al snel decaan en adjunct-directeur. Het was een feest om er te werken, met veel vrienden als collega’s. “Geweldige leerlingen hadden we. Vaak jongens en meisjes uit lagere sociale milieus, die veel beter konden en zich vaak ook verder ontwikkelden. Ook wel straatventjes, maar geweldige jochies en meiden.” Als ze hard gewerkt hadden, stelde Hans soms voor te gaan voetballen in de Leidse Hout.
Hans werd directeur en moest vervolgens een reeks fusies zien te stroomlijnen. De eerste was met een huishoudschool in Leiden-Noord, een school met opstandige meiden. Hans moest daar orde zien te scheppen. Zo was er een meisje dat straf kreeg. Ze zou wel even met haar vader verhaal komen halen, zei ze. “Komt zo’n man binnen, gelukkig niet al te groot. Ik gaf hem een stevige hand en zei: “Snik is mijn naam.” Hij zei: “Familie van die bokser?” Ik zei: “Ja”. Hij zei: “Die rotmeid, straft u haar maar streng hoor, meester!”
Boksvereniging DTS van oom Dik Tjerk Snik - Leidsch Dagblad 1987
Latere fusies waren met de lts aan de Haagweg, het Rijnlands Instituut voor Ondernemers (RIO), de Bedrijfstechnische School aan de Vondellaan, de Louise de Coligny en ten slotte de Leonardo. Er werkten in totaal zo’n 500 mensen. Het kon soms lastig zijn, bijvoorbeeld met ouders die dreigden met advocaten, maar hij wist er soepel mee om te gaan en over het algemeen was het een ontzettend leuke tijd. Veelomvattend ook: werk aan de gebouwen, onderhoud, nieuwbouw, accountants, inspectie, gemeentelijk beleid, enzovoort. Dat alles met een omzet van 30 miljoen per jaar.
Sport en muziek
In de tijd dat hij zelf schoolgaand was, maar ook later als leerkracht en directeur, deed Hans veel aan sport: tafeltennis, basketbal, voetbal, tennis. En boksen in de school van oom Dik Snik. Vier wedstrijden bokste hij en dat ging eigenlijk wel goed. Tot hij met een gescheurde lip thuiskwam. Moeder verbood het hem verder. “Einde bokscarrière.”
Zijn muzikaliteit had hij van vader geërfd. Noten lezen leerde hij niet, maar bij de blokfluitlessen op de kweekschool keek hij de kunst af bij anderen en speelde de muziek uit zijn hoofd na. Later in een koor, als hoge bas, onder leiding van Wim de Ru ging het net zo. Hij zong ‘Die Schöpfung’ mee op het gehoor.
Naast werk, gezin met twee kinderen en sport, deed Hans veel bestuurswerk. Dat nam nog toe na zijn pensionering. Hij werd voorzitter van de Raad van Commissarissen van een wooncorporatie en is nog steeds voorzitter van de Raad van Toezicht van PROO Leiden-Leiderdorp, een bestuursstichting van alle openbare basisscholen in Leiden en Leiderdorp.
Niet zo avontuurlijk
In zijn privéleven waren er tegenslagen. Hij scheidde en zijn zoon was jarenlang ernstig ziek, wat een zware wissel op hem trok. Maar er waren ook interessante belevenissen; bijvoorbeeld contacten met schrijvers als Maarten Biesheuvel, F.B. Hotz en Peter Buwalda. Hij vertelt er boeiend over.
Vakanties bleven meestal beperkt tot dezelfde camping in Frankrijk, waar de kinderen het naar hun zin hadden, of naar Italië. “Ik ben niet zo avontuurlijk.”
Terugkijkend op zijn overvolle leven, meent de heer Snik: “Ik ben bevoorrecht: je krijgt dingen mee. Het gezin waar ik uit kom, was goed.” Voor echte Leidenaren heeft hij een zwak. “Het is een apart slag. Als je ze het idee geeft dat je ze niet serieus neemt, of dat je je boven ze stelt, dan worden ze heel opstandig. En terecht.” Hij vertelt hoe hij onder Leidenaren op een andere manier gaat praten. Hij past zich automatisch aan. “Zo werkt het vaak in het hele leven: meedeinen. Als bamboe meebuigen, maar niet breken.”
Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.
Een bijlage met foto's is hier te bekijken.
Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.
Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl
Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
Vader had een slechte jeugd gehad, met een alcoholistische, gewelddadige vader en tien broertjes en zusjes die in het kleine huisje in de Magdalena Moonsstraat moesten vechten om een plaatsje in bed. Toen hij 9 jaar was, moest hij gaan werken: broodjes maken in de kelder van een banketbakkerij. Op volwassen leeftijd bleef hij last houden van angsten en hij kon driftig zijn, maar zijn eigen kinderen sloeg hij nooit. Hij was overtuigd socialist en niet gelovig. Moeder besloot de kinderen wel te laten dopen, ‘want je weet maar nooit’. Vader was daar fel tegen, maar thuis had hij niet veel te vertellen en dus werd Hans gedoopt.
Hoewel vader heel muzikaal en intelligent was, heeft hij zich nooit kunnen ontwikkelen. Wel volgde hij bij de vakbond allerlei cursussen. Zo werd hij EHBO’er bij de Grofsmederij. En als daar een ongeluk gebeurde, was het met dat staal algauw heel ernstig.
Grofsmedrij (nu Ankerpark) aan de Zijlsingel - daarboven de Zuidsingel
Moeder was huisvrouw. Ze was lief en warm, maar overbezorgd. Werken mocht ze niet van vader. Dat hoorde niet; dat was een belediging voor de man.
Hachelijk
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog deed zich een hachelijke situatie voor. In een café op de hoek van de Groenesteeg was een feestje. Vader en moeder dachten dat de afloop van de oorlog werd gevierd en gingen eropaf. Plotseling kwamen er twee dronken Duitsers binnen. Een van hen greep moeder bij de borsten, waarop vader hem een klap verkocht. Er ontstond een vechtpartij, waarbij vader en moeder vluchtten, maar werden ingehaald. Vader werd opgepakt door de Grüne Polizei en het was in zo’n situatie maar de vraag of je het er levend vanaf zou brengen. Een Duitsgezinde kennis nam het voor hem op. Bij de ortskommandant bepleitte hij vrijlating. De opgepakte man had immers alleen zijn vrouw verdedigd! Dat hoffelijke gedrag sprak de kommandant wel aan. Hij liet vader gaan, wat Hans later dankbaar stemde: “Anders had ik hier niet gezeten.”
Gekleurd zwemwater
In de buurt van de Groenesteeg waar Hans met vriendjes voetbalde en zwom in de grachten stonden destijds diverse fabrieken. Zo ook de dekenfabriek van Van Wijk, die het spoelwater van de geverfde dekens in de grachten loosde, waardoor de jongens de ene dag in rood water zwommen, de andere dag in geel of bruin.
Het was een gezellige volksbuurt met heel veel winkels en op elke hoek een café. Er woonde een breivrouw bij wie je truien kon bestellen. De groenteboer heette Betje Prins, die de zuurkool met haar hand uit het vat haalde voor de klant. En als iemand achteraf bij haar kwam klagen over een product, was haar antwoord: “Je ken niet koken.”
Hans had er een fijne tijd.
Lang heeft hij er niet gewoond. Een jaar later overleed zijn oudste broer en de weduwe met twee jonge kinderen voelde zich zo alleen dat Hans bij haar introk.
Op advies van het hoofd van zijn lagere school aan de Aalmarkt ging hij inmiddels naar de hbs, maar terwijl er door de verdrietige omstandigheden niemand op hem lette, liet hij zijn huiswerk voor wat het was. Van de hbs moest hij overstappen naar de ulo.
Familie van de bokser
Na de ulo volgde de kweekschool en met dat diploma op zak ging Hans meteen werken bij de Noordeinde Scholengemeenschap. Hij haalde aktes voor aardrijkskunde en geschiedenis en werd al snel decaan en adjunct-directeur. Het was een feest om er te werken, met veel vrienden als collega’s. “Geweldige leerlingen hadden we. Vaak jongens en meisjes uit lagere sociale milieus, die veel beter konden en zich vaak ook verder ontwikkelden. Ook wel straatventjes, maar geweldige jochies en meiden.” Als ze hard gewerkt hadden, stelde Hans soms voor te gaan voetballen in de Leidse Hout.
Hans werd directeur en moest vervolgens een reeks fusies zien te stroomlijnen. De eerste was met een huishoudschool in Leiden-Noord, een school met opstandige meiden. Hans moest daar orde zien te scheppen. Zo was er een meisje dat straf kreeg. Ze zou wel even met haar vader verhaal komen halen, zei ze. “Komt zo’n man binnen, gelukkig niet al te groot. Ik gaf hem een stevige hand en zei: “Snik is mijn naam.” Hij zei: “Familie van die bokser?” Ik zei: “Ja”. Hij zei: “Die rotmeid, straft u haar maar streng hoor, meester!”
Boksvereniging DTS van oom Dik Tjerk Snik - Leidsch Dagblad 1987
Latere fusies waren met de lts aan de Haagweg, het Rijnlands Instituut voor Ondernemers (RIO), de Bedrijfstechnische School aan de Vondellaan, de Louise de Coligny en ten slotte de Leonardo. Er werkten in totaal zo’n 500 mensen. Het kon soms lastig zijn, bijvoorbeeld met ouders die dreigden met advocaten, maar hij wist er soepel mee om te gaan en over het algemeen was het een ontzettend leuke tijd. Veelomvattend ook: werk aan de gebouwen, onderhoud, nieuwbouw, accountants, inspectie, gemeentelijk beleid, enzovoort. Dat alles met een omzet van 30 miljoen per jaar.
Sport en muziek
In de tijd dat hij zelf schoolgaand was, maar ook later als leerkracht en directeur, deed Hans veel aan sport: tafeltennis, basketbal, voetbal, tennis. En boksen in de school van oom Dik Snik. Vier wedstrijden bokste hij en dat ging eigenlijk wel goed. Tot hij met een gescheurde lip thuiskwam. Moeder verbood het hem verder. “Einde bokscarrière.”
Zijn muzikaliteit had hij van vader geërfd. Noten lezen leerde hij niet, maar bij de blokfluitlessen op de kweekschool keek hij de kunst af bij anderen en speelde de muziek uit zijn hoofd na. Later in een koor, als hoge bas, onder leiding van Wim de Ru ging het net zo. Hij zong ‘Die Schöpfung’ mee op het gehoor.
Naast werk, gezin met twee kinderen en sport, deed Hans veel bestuurswerk. Dat nam nog toe na zijn pensionering. Hij werd voorzitter van de Raad van Commissarissen van een wooncorporatie en is nog steeds voorzitter van de Raad van Toezicht van PROO Leiden-Leiderdorp, een bestuursstichting van alle openbare basisscholen in Leiden en Leiderdorp.
Niet zo avontuurlijk
In zijn privéleven waren er tegenslagen. Hij scheidde en zijn zoon was jarenlang ernstig ziek, wat een zware wissel op hem trok. Maar er waren ook interessante belevenissen; bijvoorbeeld contacten met schrijvers als Maarten Biesheuvel, F.B. Hotz en Peter Buwalda. Hij vertelt er boeiend over.
Vakanties bleven meestal beperkt tot dezelfde camping in Frankrijk, waar de kinderen het naar hun zin hadden, of naar Italië. “Ik ben niet zo avontuurlijk.”
Terugkijkend op zijn overvolle leven, meent de heer Snik: “Ik ben bevoorrecht: je krijgt dingen mee. Het gezin waar ik uit kom, was goed.” Voor echte Leidenaren heeft hij een zwak. “Het is een apart slag. Als je ze het idee geeft dat je ze niet serieus neemt, of dat je je boven ze stelt, dan worden ze heel opstandig. En terecht.” Hij vertelt hoe hij onder Leidenaren op een andere manier gaat praten. Hij past zich automatisch aan. “Zo werkt het vaak in het hele leven: meedeinen. Als bamboe meebuigen, maar niet breken.”
Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.
Een bijlage met foto's is hier te bekijken.
Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.
Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl
Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.