Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: De Gekroonde Crab : Wie leefter onbenit

  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Gebouwen

Gevelteken Breestraat 177


GT_1097 GT_1012 GT_1098

Aan de gevel van perceel Breestraat nummer 177 is duidelijk te zien dat het hier om twee samengevoegde panden gaat. Waarschijnlijk zijn het 17de-eeuwse huizen die later op de begane grond tot één geheel werden gevormd.
Op de gevel van het meest rechtse pand zijn tussen de ramen van de eerste verdieping drie gevelstenen te zien.
Links een gevelsteen in de vorm van een diamantkop met het onderschrift “WIE”; de middelste steen geeft een gekroonde krab weer en heeft als onderschrift “1632 LEEFT ER“; rechts een diamantkop met het onderschrift “ONBENIT”.
Een diamant kop is een piramidevormige versiering die op een muur dikwijls de plek van een muuranker aangeeft.
Voor 'onbenit' zouden we tegenwoordig 'onbenijd' zeggen, met als betekenis; bij niemand afgunst op wekken. Dit bevat het woord nijd en in dit verband moeten we nijd opvatten als afgunst of jaloezie.
Waarschijnlijk diende de afgebeelde krab hier als het symbool voor de nijd. De kreeft, en ook wel de schorpioen, gebruikte men vroeger om de nijd uit te beelden. Men nam echter dikwijls een krab wanneer men een kreeft bedoelde.
De krab die hier afgebeeld wordt vertoont veel gelijkenis met de zgn. 'spinkrab'.

Er is een legende aan dit huis verbonden; een apotheker, die in één van de panden woonde, betrok kruiden en medicijnen uit het Verre Oosten. Op een dag zat er een giftige spin in één van de paketten die hij toegestuurd had gekregen. Deze spin ontsnapte en verhuisde naar het naastgelegen pand, een herberg. Hier heeft de spin een aantal argeloze gasten in hun slaap gebeten, waarna zij overleden.
Dit verhaal wordt al jaren in Leiden doorverteld. Voor de versie van de heer J.A. Kiel klik hier.

Zou de afbeelding van de krab op de gevel de aanleiding zijn geweest voor dit verhaal?
Of moeten we denken aan "Nijdig als een spin"?
Dit komt al voor in het mirakelspel ‘Mariken van Nieumeghen’ (ca. 1515), vers 406: 'Ic swelle van quatheyt als een spinne'.
'Wie leeft er onbenit' heeft de klank van een gezegde dat misschien aan het begin van de 17e eeuw gebezigd werd. Zeker kende men het volgende spreekwoord; 'Wie wel gedijt/ Die wordt benijt/ Na eer en staet/volgt nijt en haet'.
Een latijns spreekwoord luidt: VIRTUTIS COMES INVIDIA, dat betekent 'deugd is de gezel van de nijd'. (Zou het kroontje boven de krab de deugd kunnen symboliseren, zodat we hier van doen hebben met een uitbeelding van dit gezegde?)
In 'Alle de wercken van den Heere Jacob Cats', deel I wordt dit latijnse spreekwoord genoemd onder een gedicht over de tegenstellingen in de wereld.
Het volgende is een gedeelte uit dit gedicht:
Daer is van stonden aen, daer is de swarte nijt
Die met open keel wel luyd' en leelick krijt.
Die laet schier nimmer af van tegen eer te rasen,
En komt haer vuyle gif op haer geduerigh blasen;
Maer 't is een nutter dingh (wanneer het Godt behaegt)
Van dees en die benijt, dan overal beklaeght.

De strekking van de zin 'Wie leeft er onbenit' , met de bovenstaande regels in acht genomen, is dat degene die onbenijd leeft, niet gelukkig of deugdzaam leeft.
Als er geen nijd in iemands leven is, als niemand afgunstig op jouw leven is (onbenit), is er ook geen deugd of vreugde in je leven.

Een lezer van dit verhaal maakte de Werkgroep Geveltekens erop attent dat krabben niet vooruit lopen maar zijwaarts. Iemand die vooruit krabbelt kan afgunst opwekken, maar iemand die geen progressie maakt niet. Volgens hem staat de krab op de gevelsteen voor mensen die niet vooruit komen en dùs niet worden benijd.
Daar valt niets op af te dingen.

Het is niet eenvoudig de geschiedenis van de panden te beschrijven. Het probleem is dat het gaat om drie huizen vóór 1631, die in 1632 herschikt worden en dan óf twee panden worden òf drie panden blijven, waarbij het middelste pand min of meer in twee gedeelten gesplitst wordt.
In het bonboek Wolhuys gaat het om de folii 93v. Dit pand is door een latere onderzoeker, gemeentearchivaris Ch.M. Dozy, gekenmerkt als Wijk IV nr. 268 = Breestraat 177 94 en 94v.

Eerstgenoemd pand, het meest westelijke (of zo je wilt noordelijke) van de trits, oorspronkelijk op naam van Jacob Rijck(enz.), bogaertman, werd bij akte van 30 juli 1632 door Jacob Pietersz., schrijnwercker, aen tween gesepareert ende het noortwaertste gedeelte vercoft aen Samuel van Roeyen, koussemaecker. Bij scheiding (verleden voor notaris Jacob Boekwijt) dd. 28-4-1692 tussen de kinderen van de enige zoon en dus erfgenaam Ewout Samuelsz. van Royen, is dit restant-pand toebedeeld aan Jacoba van Royen, die trouwde met mr. Adriaen van Wevering.
Het pand op fol. 94 is het oostelijke/zuidelijke deel, en óók dit is verkocht aan Samuel van Royen, die dit op dezelfde dag al doorverkocht heeft aan Claes Reyniersz., coopman van laeckenen, zijn buurman. "Is met het volgende tot één huys gemaeckt".
Dit moet dus het deel zijn waarin de gevelstenen zitten.

Dan fol. 94v, het zuivere hoekpand: de executeurs-testamentair van Geertgen Adriaensdr. verkopen dit pand op 27-2-1631 aan Claes Reyniersz., laeckencoper, voor f 2.200. Is bij Nicolaes Reyniersz. belast met een erkentenis i.v.m. het hebben van een kelder onder de straat, 16-2-1632, en nog eens om dezelfde reden 23-3-1634. Dit moet slaan op de geweldige kelder die in de jaren tachtig weer opengegraven is en doorloopt tot aan de kademuur van het Gangetje en onder de Breestraat.

Met andere woorden: vermoedelijk is het hele pand toen grotendeels of totaal herbouwd en dateren de gevels zoals die nu nog grotendeels in oude staat verkeren, uit 1632 of daaromtrent.
"Is met het voorgaende tot een huys gemaeckt". Dat wil dus zeggen dat het stuk van het buurhuis dusdanig verheeld is, dat het tot de huidige dag erbij gebleven is.

Door de erfgenamen, nl. sr. Reynier Reynerts en Aernout Reynertsz. (procuratie Amsterdam 26-4-1651) en Adam de Roy, brouwer, namens zijn vrouw Sara Reynarts, en de minderjarige Hendrick Reynerts, alle vier kinderen van Nicolaes Reyniers, gewonnen bij Sibille Bouwens, is dit pand publiek verkocht aan Nicolaes van der Aeck, koorn- en wijnkoper, voor f 1600 cash plus f 7950 op hypotheek, 6-5-1651. Als belending wordt vermeld de minderjarige zoon van Samuel van Royen (Waarboek CCCC fol. 100v.).
(Informatie van Piet de Baar)



Anoniem schilderij ca. 1835, collectie Lakenhal Leiden.

De datering van het schilderij, in de catalogus van de Lakenhal, lijkt iets te vroeg te zijn aangezien boven de deur van de apotheek de naam Sanders te lezen is. Hieruit volgt dat het schilderij van 1842 of later moet zijn.
Namelijk, in 1842 kocht de vader van apotheker Nicolaas Jacobus Sanders, de panden die tegenwoordig samen Breestraat 177 vormen, voor zijn zoon. De apotheek op de hoek, sinds 1810 van apotheker Cornelis Jacobus Van Gent, werd door zijn weduwe verkocht aan Sanders' vader. Hij kocht de apotheek tesamen met het gehele pand op de hoek van de Breestraat en Steenschuur. Of de panden toen al verheeld waren en of het aangrenzende pand ook in het bezit was van apotheker Van Gent is nog niet duidelijk.
De vader, ook N.J. Sanders geheten, was passementswerker met een eigen zaak, waarschijnlijk ook aan de Breestraat. In 1843 huwde de jonge Sanders Albertine M.A. Soeters en de ouders van Nicolaas trokken bij hen in. In totaal kregen Nicolaas en Albertine elf kinderen waarvan er zes op jonge leeftijd overleden.
Onder de panden lag een grote kelder die in verbinding stond met een kelder die een uitgang had op het water. Deze kelder was eigendom van de stad en Sanders huurde hem voor vijftig cent per jaar. Hier begon hij te experimeteren met medicinale zeepziederij. De produktie van zeep gaat gepaard met zeer onfrisse geuren en uiteindelijk werd Sanders genoodzaakt om naar een andere produktieruimte om te zien. Die vond hij aan het Levendaal.
In 1859 verkocht hij zijn apotheek met het gehele pand aan Cornelis Cuijpers, afkomstig uit Nijmegen. Deze overleed in 1906 waarna er een kleermakerij in het pand gevestigd werd.

Artikel Leidse Courant 19 juni 2013:
"Na het weghalen van reclameborden op de gevel van restaurant Nieuw China op de hoek van de Breestraat en Steenschuur, kwam er ‘ineens’ een deftig aangezicht tevoorschijn uitgevoerd in gebronsd koper, marmer en met geëtste bovenramen. Er is zelfs de ‘handtekening‘ van de architect ontdekt, aangebracht in het marmer; ‘A. van der Heyden’, architect, 1934’.


GT_1526

Uit archiefbronnen blijkt dat Van der Heyden de gevel ook in datzelfde jaar ontworpen heeft. Dit deed hij in opdracht van mevrouw J.S. Abrahamsen die op die plek een chique kledingwinkel had. Het gemeentearchief bewaart bouwtekeningen en het ontwerp dat van der Heyden maakte voor zijn naamsvermelding.
De vondst is een kolfje naar de hand van de gemeente. Leiden wil namelijk dat de gevels in de binnenstad historie uitademen. Op die manier wordt het centrum aantrekkelijker om te winkelen en te bezoeken, is het achterliggende idee. Door de toepassing van de subsidieregeling Historisch Stadsbeeld en het modellenboek Gevelreclame wil de gemeente winkeliers en eigenaars motiveren om hun puien in oude luister te herstellen. De eigenaar van het pand en restaurant Nieuw China realiseert met steun van de gemeente het plan om zijn gevel weer in de oorspronkelijke staat te brengen. Daartoe zijn inmiddels wel zijn oude platen met gevelreclame weggehaald. De gevelaanpak geldt voor het gebied Haarlemmerstraat, Breestraat en Donkersteeg. "


Het pand heeft de status van Rijksmonument.

Klik hier voor het kaartje met de locatie van de gevelsteen.

Bronnen:

Leidse Courant 19 juni 2013
Cor Smit, Ondernemers en geleerden, Leiden 1778-2003, Stichting 45st Lustrum van het Departement Leiden en omstreken van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, 2003.
Pancras van der Vlist, Geveltekens Leiden, 2007.

Dit verhaal is opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden. Zie verder ons colofon.
kaart