Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Steen met familiewapens Van Poelgeest, Van Sanen en Drabbe

  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Gebouwen

Gevelteken in Archeologisch Depot Erfgoed Leiden.


GT_1191 foto J. Wesselius

Dit is een beschadigde gevelsteen die zich bevindt in het depot van Erfgoed Leiden. Op de steen zijn de wapens te zien van drie families die in de 17e eeuw belangrijk waren in de stad Leiden. De steen is ooit gevonden ergens in de grond bij het Pesthuis zo rond 1980. Mogelijk is hij bij de sloop van de zuilen van het poorthek niet heel gebleven en toen in het dichtstbijzijnde water gegooid.
Het linker wapen is van de familie Van Poelgeest, het rechter van de familie Van Sanen. Het onderste, gedeeltelijk aanwezige wapen is te identificeren als dat van de familie Drabbe. Het wapen Drabbe heeft een Jacobsschelp en een Franse lelie, en een vrijkwartier.


GT_1191
Wapen van Drabbe.
Bron ELO / Lakenhal.

Het wapen van Drabbe staat ook op groot bord, afkomstig uit het H. Geest of Arme Wees- en Kinderhuis, dat zich nu in het Archiefgebouw aan de Boisotkade bevindt.
In het Stedelijk Museum de Lakenhal bevindt zich een bokaal met daarop het familiewapen van de familie Drabbe; Inventarisnr: 1712. De puntige voorwerpen waarvan op de steen alleen nog de bovenkanten te zien zijn, worden hier geïdentificeerd als rechtop staande schoenmakersmessen.

De steen is in de jaren '90 gevonden onder de vloer van één van de vleugels van het Pesthuis tot grote verassing van de projectarcheoloog E. van der Kuyl.
Gemeentelijk archeoloog M. Dolmans deed onderzoek naar de steen en verklaarde dat er nog sporen van polychromie te zien waren op de steen. Groen, blauw en beige waren duidelijk te onderscheiden. Aanvankelijk dachten de archeologen dat de adelaars in wapen van Poelgeest rood waren geschilderd maar dit rood diende als ondergrond voor een zilverkleurige verf.
Indertijd heeft de afdeling Monumentenzorg bekeken of de steen teruggeplaatst kon worden in het Pesthuis. Helaas is dat er nooit van gekomen.

Uit de volgende passage, in de ‘Beschryving der Stad Leyden.’ , eerste deel, door Frans van Mieris, op pagina 243/244 blijkt waar deze wapensteen van afkomstig is:

“De toegang van het Pesthuis is aan de bogt van de Singel der Stad, tusschen de Morsch- en Rynsburgsche poorten, over eenen steenen brugge door een fraay yzer hek, in ’t midden van het welke deeze letters staan.

PEST-HUYS.

Hangende aan twee steenen pilaaren; op die aan de rechtere zyde zyn de wapenschilden uitgehouwen van deeze Regenten.

P.W. v. Poelgeest.

J. v. Zanen, Thesaurier Extraord.

J. Drabbe.

Aan de slinker zyde zyn deezen.

F. van Kerchem.

P. v. Poelgeest.

D. v. Hoogeveen.

Buiten twyfel de naamen van de Regenten van den jaare 1677. in welken tyd dit werk gemaakt is. Voort gaat men door breede beplantte laanen, die veelmalen door aanzienlyke lieden, om den schaduwachtigen lommer in den zomer betreden worden, tot aan eene tweede brugge en een yzer hek, dat eigenlyk de geslooten ingang is, in ’t jaar 1721. gemaakt, uit eene gifte van driehonderd gulden. die in de armbus gevonden wierden. (…) De ingang is boven de deur versierd met een konstig gehouwen marmersteen, in welke die gevaarlyke ziekten door den beroemden Beeldhouwer Verhulst natuurlyk verbeeld is.”

In 1635 kocht het stadsbestuur van Leiden een terrein buiten de stadsvest, op het grondgebied van wat toen nog Oegstgeest was.

Aanleiding voor deze aankoop was de pestepidemie die in dat jaar de stad teisterde. Men wilde de pestlijders isoleren en uit de binnenstad verbannen. Voor die tijd bracht men de lijders aan deze besmettelijke en vaak dodelijke ziekte, onder in het Caeciliagasthuis.
Op het aangekochte terrein werd een houten 'noodpesthuis' gesticht en een bakstenen huis voor de binnenvader en -moeder.
Later werd een aantal zalen voor weeskinderen achter het pesthuis opgetrokken.

Toen in 1655 opnieuw de pest rondwaarde was het definitieve pesthuis nog steeds niet gebouwd. Het terrein waarop het moest verrijzen werd gebruikt als moestuin en boomgaard. Pas in 1657 gaf het stadsbestuur toestemming voor de bouw.
Het bouwplan werd gemaakt door stadstimmerman Huybert Cornelisz. van Duyvenvlucht, waarschijnlijk naar het voorbeeld van het Amsterdamse pesthuis (later het Buitengasthuis) aan de Overtoom dat gesloopt werd in 1937. Het werd een carrévormig gebouw bestaande uit een achttal grote zalen rond een binnenplaats. Die binnenplaats werd door een gracht in tweeën gedeeld, zodat de mannenafdeling en de vrouwenafdeling van elkaar gescheiden waren. In 1661 kwam het gebouw gereed.

Uit Archieven van de Gasthuizen (0504) inv.nr. 1661 (bestek voor de brug 1677) blijkt dat er twee pilaren moesten worden gemetseld, aan te leggen zes steen vierkant en “op de voet van achteren een halve steen insnijden en dan voort opgaende ter hoogte van de bovenkant van de brugge 5 ½ steen”. Het metselwerk werd aangenomen door Arent Veellandt (ook wel Veenlant, een toentertijd bekende Leidse aannemer van metselwerken in de bruggenbouw) voor f 148. Alle materialen werden door de stad geleverd, dus in feite kreeg hij alleen arbeidsloon. De aanbesteding vond plaats op 19 juli 1677 en de betaling vond plaats op 14 oktober van dat jaar, zodat toen alles naar tevredenheid opgeleverd zal zijn geweest. In het bestek staat ook: Den aennemer sal alle de hoicksteene van de pilaren ende bruggen wel terdegen naer de sweij met de houhamer moeten behacken dat al het werck wel van schelte comt te staen. Blijkbaar moest de aannemer alle stenen die op de hoeken kwamen dusdanig behakken dat alles naar de vereiste scheefheid (scheluwte) uitkwam (vergelijk het Tevelingshofje, waar ook alles scheluw is; daarom ook wel het wybertje genoemd).

De Regenten van het (extraordinaris) Pesthuys zijn heel precies bekend. Een Willem Pietersz. van Poelgeest werd regent in 1667, maar overleed in 1669. In 1674 werd Pieter Willemsz. van Poelgeest (denkelijk zijn zoon) regent, samen met een andere Pieter van Poelgeest. In 1677 waren de regenten: Mr. Francois van Kerchem, P.W. van Poelgeest, P. van Poelgeest en Jacob Drabbe. In 1678 overleed P.W. van Poelgeest, maar werd in dat jaar niet meer vervangen. In 1679 en 1680 waren regenten Mr. Francois van Kerchem, Pieter van Poelgeest, Jacob Drabbe en Mr. Dirck van Hoogeveen. Er waren dus maar vier regenten. De tresorier-extraordinaris (directeur van Gemeentewerken) Van Zanen speelde ook een rol en dus is het wel begrijpelijk dat zijn wapen aangebracht werd.

Het reliëf boven de zandstenen toegangspoort is gemaakt door Rombout Verhulst in 1660.

.......
GT_1082. De linker foto: G. Wesselius.

Het stelt de pest voor in de gedaante van een furie. Op de foto rechts die dateert van voor de overschildering, is te zien dat het reliëf uit verschillende blokken is opgebouwd.
Naast haar een uitgeteerde moeder die haar stervend kind vasthoudt en een kind dat zich aan de furie vastklemt.
In het fries boven de deur zijn de wapens van de vijf regenten van het Pesthuis afgebeeld:
...
Deze fotos zijn vermoedelijk gemaakt in 1983 (foto Stiel)

Met de actuele kleuren zien ze er zo uit (in 2016)

...

...



I.I. Vesanevelt, S.D. Block, P.V. Assendelft, C.A.V. Achthoven en M.V. Strigtenhuise.

Vlak onder de daklijst, die hier naar voren uitsteekt, bevinden zich de Leidse Sleutels.


Het Pesthuis is uiteindelijk nooit een hospitaal geweest voor lijders aan de pest. Wel heeft het dienst gedaan als militair hospitaal, gevangenis, rijksopvoedingsgesticht voor jongens, vrouwengevangenis en een opvang voor psychopaten.
De meeste gebouwen die voor deze bestemmingen waren opgetrokken zijn inmiddels weer afgebroken. Daaronder ook het gebouw voor nachtelijke afzondering uit 1861-'63. Dit gebouw bevatte acht zalen met in totaal 384 alkoven. De laatste gebruiker van dit gebouw (tussen 1976 en 1992) was de Reinwardt Academie.

Op een luchtfoto uit 1928 is linksboven een klein bouwwerk te zien dat een overblijfsel van de entree zou kunnen zijn.

In 1941 werd het Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum Generaal Hoefner in het Pesthuis ondergebracht. Tot daar een einde aan kwam en het museum verhuisde naar het legermuseum in Delft.
De Rijksgebouwendienst kocht het Pesthuis met bijbehorend terrein en bijgebouwen van de gemeente Leiden.

In 1990 koos Rijksbouwmeester Kees Rijnbout de Leidse architect Fons Verheijen als ontwerper voor het nieuwe museum Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, waar het Pesthuis onderdeel van uit zou moeten gaan maken. Voor de restauratie van het Pesthuis liet Verheijen zich bijstaan door architect Flip Robers.
Sinds de opening van Naturalis, door Koningin Beatrix op 7 april 1998, fungeert het Pesthuis als de entree van Naturalis.
Tegenwoordig staat Naturalis Biodiversity Center voor een ingrijpende uitbreiding. De entree in het Pesthuis ligt te ver weg, zegt directeur Edwin van Huis. Het gebouw is te duur en niet geschikt om delen van de collectie onder te brengen.
De bekende zebragestreepte loopbrug over de Darwinweg zal verdwijnen. De architect Fons Verheijen vindt het een vreselijk voornemen. ,,Het auteursrecht ligt nog altijd bij mij'', zegt hij in het Leidsch Dagblad van 2 februari 2013.

Bronnen:

Leidsch Dagblad 23 mei 1996
Frans van Mieris, Beschryving der Stad Leyden, eerste deel.

Opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, zie verder ons colofon.
kaart