Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Turfaccijns 1750-1800 Belastingressort Leiden en Rijnland

  • Genealogie
  • Warmond
  • Zoeterwoude
  • Geschiedenis 1500-1600

Ook bekend als Kluitgeld 1750, 1775 en 1799/1800.

  • DownloadTurfaccijns 1750-1800 Zuiderkwartier van Holland.pdf
Om de pdf te openen en/of downloaden klik op bovenstaande pijl. Na opening is het bestand met CTRL+F of CMD+F doorzoekbaar.

Turf
Kluitgeld is een belasting op een bepaald soort turf. Ook brandstoffen waren vroeger niet verkrijgbaar zonder flink accijns te betalen, tot 1748 aan de belastingpachters, daarna aan collecteurs (ambtenaren). Dit kluitgeld was de accijns op kluitturf, de slechtste soort turf die er maar was, met onregelmatig gevormde turven, vaak erg klonterig. Zo'n turfkluit gaf stinkende rook. De turf werd gestoken van de bovenste lagen van laagveen, waar wellicht veel verontreiniging door klei enz. in zat.

Ontsluiting
Het zal duidelijk zijn dat deze turf vooral gestookt werd door arme mensen. Dit is een categorie personen die voor genealogen vaak moeilijk te achterhalen valt. Als nu door de vondst van een gezochte persoon, vaak een armlastige, in het kohier van een bepaalde plaats gerichter gezocht kan worden, met name in andere bronnen als de borgbrieven (akten van indemniteit etc.) of monsteringsregisters van een armbestuur, of rekeningen van een diaconie, kan dat een vastgelopen onderzoek weer op gang brengen. Zeker als een in de klapper opgenomen persoon als betalingsonmachtig genoteerd staat, is wel duidelijk dat er alle kans is dat die persoon ondersteund moest worden. Dat was dan ook de reden om de registers van het kluitgeld van een drietal steekjaren middels een klapper te ontsluiten (alle registers geheel ontsluiten was werkelijk ondoenlijk). Daartoe werden de jaren 1750, 1775 en 1799/1800 (kennelijk liep de administratie toen niet gelijk met het kalenderjaar) uitgekozen.

Niet in Leiden (2016)
De klapper werd gemaakt door de vrijwilliger Bas Prins, en wellicht door de vrijwilliger Theo Witte gecollationeerd en gealfabetiseerd. Dit gebeurde aan de vooravond van de overbrenging van deze registers naar het Algemeen Rijkarchief (thans Nationaal Archief). Wie nu dus de originelen, of de registers van de tussenliggende jaren, wil raadplegen moet dus naar het Nationaal Archief in Den Haag.

Vreemde eend
Met deze registers is vrij merkwaardig omgesprongen. Vroegere archivarissen hadden nog wel eens de neiging om in archieven aangetroffen stukken of registers die naar hun mening niet echt in dat archief hoorden of elders beter op hun plaats waren of daar frequenter geraadpleegd zouden gaan worden, naar een andere archiefbewaarplaats over te brengen. Een gemeentearchivaris als die van Leiden was doorgaans zeer bereidwillig om aan zo'n transactie mee te werken. Zo ook bij deze registers, die behalve de stad Leiden ook het ressort van Leiden behelsden; dat is het hele noordelijke deel van de huidige provincie Zuid-Holland, zelfs inclusief Aalsmeer, Kudelstaart en omgeving. Nadat de inning van deze turfaccijns opgedragen was aan de gaarder en ondergaarders van de ambachten en heerlijkheden in dat ressort, werd ieder jaar een rekening opgesteld en ter controle en vaststelling naar Den Haag gestuurd, waar uiteindelijk ook het positieve saldo van de rekening naar overgemaakt moest worden. Dat leverde dus een hele reeks registers van 1750 tot en met 1805 op. Die werd in zijn geheel vanuit Den Haag naar het Gemeentearchief Leiden overgebracht en van de Stadhuiszolders in 1893 naar het nieuwe Archiefgebouw aan de Boisotkade. Daar stonden ze, vrijwel nooit geraadpleegd, als onderdeel van het Stadsarchief onder de (voorlopige) inv.nrs. 6682-6738.

Bij de herinventarisatie van dat archief kwam R.C.J. van Maanen deze serie tegen. Uit archivistisch oogpunt hoorden ze er niet in thuis en moesten ze er dus weer uit verwijderd worden, en het sprak vanzelf dat ze dan weer naar Den Haag teruggestuurd zouden moeten worden. Hij schrijft in de inleiding op de inventaris dat deze "stukken betreffende gemeene middelen enz. van Leiden" in 1869 vanuit het Rijksarchief naar Leiden werden overgebracht. Het betrof onder meer rekeningen van de hoofdgaarder en ondergaarders van de gemeenelandsmiddelen over Leiden en Rijnland, 1750-1805. Derhalve werden eerst de inv.nrs. 6682 (1750), 6707 (1775) en 6732 (1799/1800) geklapperd en daarna de hele reeks in 1985 of 1986 naar Den Haag getransporteerd om opgenomen te worden in het Archief van het Kantoor van Collectieve Middelen van het Zuiderkwartier van Holland. Zo is het ook vastgelegd in de concordans van de oude naar nieuwe inventarisnummers.

Het betreft: Aalsmeer, Aarlanderveen, Benthuizen, Hazerswoude, Hoogmade, De Kaag en Ade, Kalslagen, Korteraar, Kudelstaart, Langeraar, Leidschendam, Leimuiden, Nieuwkoop, Noorden, Oude en Nieuwe Wetering, Oudshoorn, Rijnsaterswoude, Roelofarendsveen, Stompwijk, Veur, Vriesekoop, Vrije Hoef, Warmond, Wilsveen, Woubrugge, Zegwaart, Zevenhoven, Zoetermeer, Zoeterwoude en Zwammerdam.


kaart