Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: De gekroonde schaar

  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Gebouwen

Gevelteken, Papengracht 7

....
GT_1204
Gevelsteen met een gekroonde schaar en datering 1671, op een lichtblauw veld .
Vanaf 1671 was hier het kleermakersgildehuis gevestigd.

Het Kleermakersgildehuis was eerder gevestigd geweest in het “Maredorp” op de hoek van de Jan Vossensteeg. Dit huis werd in 1610 verkocht.
In 1671 kochten de kleermakers het pand in de Papenstraat, dit was de vroegere naam van het gedeelte Papengracht tussen Breestraat en Langebrug, en vestigden hier hun gildehuis.
Geheel boven in de gevel is een gevelsteen in cartouchevorm aangebracht. De beschrijving van de steen uit 1985 luidt; "op een wit veld is een gekroonde schaar weergegeven in zwart, daaronder staat het jaartal 1671".
Op een foto uit het Archief uit ca. 1900 is af te leiden dat het veld waarop de schaar prijkt toen ook licht gekleurd was. Naderhand is het veld roodbruin geweest en nu dus blauw.




In de Stedelijk Museum de Lakenhal bevindt zich een schilderij van Adriaan Cornelisz. Beeldemaeker voorstellende de Deken en hoofdlieden van het Kleermakersgilde.
Het schilderij dateert uit 1672 dus een jaar nadat het nieuwe Gildehuis in gebruik werd genomen. Uiteraard zal het daar een op een prominente plaats hebben gehangen.

Er zijn vier charters (oorkondes) bewaard gebleven die belangrijke informatie bevatten over het gilde van de kleermakers in Leiden. De charters dateren uit uit 1436, 1519, 1561 en 1578.
Op 18 februari 1436 verlenen schout, schepenen en raad van Leiden alle goede devote mensen in de stad toestemming tot het oprichten van een broederschap en zusterschap in de St. Pancras, thans beter bekend als de Hooglandse kerk. Zij worden geacht goede werken te doen en een altaar te onderhouden in de kerk.
Uit het charter van 1519 blijkt dat sedert 1436 vooral snijders lid zijn geworden. Mogelijk hebben leden van deze beroepsgroep tot de oprichters behoord. De groep is kennelijk niet talrijk, want men geeft te kennen niet langer in staat te zijn het onderhoud van het altaar te bekostigen. Dat komt vooral door het ontbreken van mogelijkheden om boetes te innen. Want hoewel de broeder- en zusterschap zich heeft ontwikkeld in de richting van een gilde is er immers geen sprake van gildedwang. Lang niet iedere Leidse collega is lid en levert een bijdrage in de kosten. Kooplieden en marskramers van buiten de stad dragen al helemaal niets bij. Tenslotte zijn er dan nog de knechten en vrouwen die bij mensen thuis werken.
Het derde charter ziet het licht in 1561. Opnieuw stellen de broeders het onderhoudsprobleem van het altaar aan de orde en geven mede als oorzaak het verplichte spel in de ommegang. Nu is deze plechtige sacramentsprocessie, een van de grootste jaarlijkse stadsevenementen, wel een belasting. Alle ambachten en leden moeten daar aan meewerken. De hele organisatie vergt veel tijd en valt misschien het beste te vergelijken met de huidige 3-Oktoberoptocht. De kosten komen voor rekening van het ambacht en de snijders moeten maar zien hoe het eigen werk op tijd klaar komt.
Het vierde en laatste charter uit 1578 wordt medeondertekent door stadssecretaris Jan van Hout. Hij gebruikt als eerste de moderne term kleermaker naast die van snijder. Nog steeds wordt als uitgangspunt het poorterschap gehanteerd, maar daarna gaat Van Hout ook direct over naar een aantal regels betreffende de meesterproef. De kandidaat betaalt nu examengeld en de maaltijd voor de examinatoren is afgeschaft. Naast de rechten worden vooral de plichten geaccentueerd.



Bronnen:

Leids Jaarboekje 1985, J.P. Zwanenburg, Gevelstenen in Leiden.
Charters Kleermakersgilde Leiden.

Dit verhaal is opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden. Zie verder ons colofon
kaart