Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Katholiek kind geweerd bij katholieke lagere school

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw G.P. van 't Zand-Dongelmans op 2 februari 2017

In de jaren dertig woonde ze aan de Doelengracht. Militairen die uitrukken bij de kazerne, met groene ‘poeties’ [beenwindsels] en mutsjes: dat is de vroegste herinnering van mevrouw Van ’t Zand-Dongelmans (1929). Als dit gebeurde stond ze vaak te kijken met haar moeder en zus. “Ik zal een jaar of drie geweest zijn, het was een belevenis.”

Haar vader kwam uit Warmond en haar opa werkte als molenaar in Rijpwetering en later in Warmond. Opa en oma van de molen hadden nooit tijd om de familie van mevrouw Van ’t Zand in Leiden te bezoeken. “Ze zeiden altijd dat ze niet weg konden bij de pomp. De molen moest altijd draaien bij hoog water.”
De vader van mevrouw had verschillende baantjes. Op de Leidse veemarkt trok hij koeienbekken open voor de keuring. Later was hij brugwacht bij de Blauwpoortbrug en bij de Turfmarktbrug.
Toen de opa van de molen ziek werd, woonde mevrouw met ouders en zus tijdelijk in Rijpwetering om hem te helpen. Ook bedienden ze aan de Poeldijk het pontje. Ze vervoerden de boeren met hun koeien. “Wij kinderen hebben mogen helpen op de pont te trekken. Dan had je zo’n houten klos met staaldraad. En mijn moeder heeft ook nog mensen overgeroeid.”

Beurtvaarder
De ouders van haar moeder woonden in Woerden. Opa was bij de steenmakerij. “Daar heeft mijn moeder ook nog gewerkt toen ze jong was, bij de Rijn allemaal die stenen opstapelen.”
Grootmoeder was reumatisch maar grootvader kwam weleens op bezoek in Leiden. “Dan gingen we hem van de trein afhalen en gingen we bij Biesiot op de Steenstraat [nr. 55] wat snoep voor ons kopen. Nou, de eerste keren kwam hij met zo’n beurtvaarder, zo heette dat, aan de achterkant bij de Stadsgehoorzaal. Daar lagen ze en die voeren altijd naar Bodegraven of naar Woerden of Utrecht. Tegen betaling mocht hij weleens meevaren, hier naar Leiden toe.”

Niet officieel gescheiden
Haar moeder was 44 jaar bij haar geboorte en scheelde 17 jaar met haar vader. Voor moeder was het het tweede huwelijk. Ze had al verschillende kinderen met een Leidenaar maar scheidde van hem. Dat was een doorn in het oog van de katholieke kerk. De ouders van mevrouw Van ’t Zand mochten niet in de kerk trouwen want voor de katholieken was het eerste huwelijk van haar moeder niet voorbij.
Dientengevolge werd ze bij de katholieke lagere scholen als kind geweerd. Daarom bezocht ze noodgedwongen een christelijke lagere school. Ze heeft nog steeds een andere meisjesnaam dan haar volle oudere zus. “Mijn zus, zijn eerste dochter, mocht niet de achternaam van onze vader hebben omdat bij haar geboorte mijn moeder en haar eerste man nog niet officieel anderhalf jaar gescheiden waren. Zo ging dat toen.” Het werd als een schande gezien. De meisjes groeiden op met een flink aantal oudere halfbroers en –zussen, van wie sommige al kinderen hadden.
In haar zevende schooljaar brak de oorlog uit. Ze liep in de oogsttijd met haar moeder naar de boerderijen in de omgeving om de restjes aardappelen op te rapen. Soms was er melk. Een van haar halfzussen had al vijf kinderen te voeden. De buit werd gedeeld.

Fietsen voor elektriciteit
Ze kende de cheffin van Vita op het Levendaal, een fabriek voor diepvriesgroenten. Er was niet genoeg stroom en Vita zocht stevige meisjes. Mevrouw van ’t Zand werd aangenomen, samen met enkele vriendinnen en (half)zussen. Ze moesten behalve groente schoonmaken ook fietsen voor elektriciteit. “Drie keer per dag kregen we een bord erwtensoep. Het was alle dagen erwtensoep. Iedereen die het terrein verliet, werd streng gecontroleerd op eten.”
Na de bevrijding kwam ze, eigenlijk nog iets te jong als 15-jarige, terecht in de keuken op het Academisch Ziekenhuis als schoonmaakster. Twee jaar later ging ze schoonmaken bij experimentele Histologie, het laboratorium van professor Gaillard. Ze verdiende er 56 cent per uur. Hier bleef ze 12 jaar.

Meisjesstudentenhuis
Haar man Dick ontmoette ze in 1946 op de toneelvereniging. De toneelclub kwam samen op de Langebrug bij de familie Hoogeveen. Er waren ook uitvoeringen. “We moesten weleens samen spelen, ook liefdesscenes. En dan zeiden ze dat het wel leek of wij een stel waren! Ja, zo is het gekomen!”, vertelt ze lachend.
Ze trouwden in 1953, alleen voor de wet. Hij kwam uit een hervormd nest en werkte als boekbinder. Toen bleek dat het belastingtechnisch gezien voordeliger was om haar baan op het laboratorium op te zeggen, ging ze aan de slag als schoonmaakster in een meisjesstudentenhuis aan het Rapenburg. Tot 1984 bleef ze dit doen. In haar begintijd ontmoette ze daar verschillende keren een studente met de naam Beatrix.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart