Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Klein bruin jongetje met een lab op zolder

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer R.S. Karni op 19 maart 2018

De heer Rahadi Karni werd in 1936 in Leiden geboren als zoon van een Javaanse vader en een Nederlandse moeder. Zijn broer was vijf jaar jonger. Hij groeide op aan de De Sitterlaan in de Professorenwijk. Karni vertelt dat het de ‘wastafelbuurt’ werd genoemd, omdat er huizen stonden die wastafels hadden, een bijzonderheid in die tijd. In de buurten bij de Haarlemmerstraat en achter het station, daar kwam hij niet. “Toen ik daar per ongeluk toch een keer verzeild raakte, zag ik er vrouwen op straat zitten met enorme teilen met peulen. Dat had ik nog nooit gezien.”

Repetitor strafrecht
De vader van Karni groeide op in Indonesië. Na zijn middelbareschooltijd in Bandoeng behaalde hij zijn kandidaatsexamen aan de Rechtshogeschool in Batavia [nu Jakarta]. Voor de doctoraalopleiding kwam hij naar Leiden, waar hij in 1933 de meesterstitel verkreeg. Inmiddels had hij de moeder van Rahadi ontmoet, Jacoba Maria van Wijk, afstammeling van een echte Leidse familie, die altijd betrokken was bij de wolfabricage. Vader Van Wijk had een machinefabriek aan het Levendaal. Daar trok de vader van Karni in toen hij na een kortstondig verblijf in Indonesië terugkeerde in Leiden. Hij ging aan de slag als repetitor strafrecht. Toen de oorlog uitbrak, werd de universiteit gesloten. Het gezin, dat inmiddels twee zoons telde, kon het de eerste jaren uitzingen van de vooroorlogse verdiensten van vader Karni als repetitor en van de erfenis die zijn vrouw had ontvangen toen haar vader in 1939 was overleden. In het laatste jaar van de oorlog vader werken bij een boer; daarnaast had hij twee stukjes land aan de Melchior Treublaan. Daar verbouwde hij mais en tabak. Een bevriende familie hield er een oogje op; er is nooit iets gestolen. Uit de naastgelegen tuin van een NSB-er werd wel van alles gepikt.

Vieze nagels
De lagere school van Rahadi stond aan de Kernstraat. Hij vertelt dat hij ‘het enige bruine jongetje’ in de klas was, maar hij voelde zich niet gediscrimineerd: “De een werd gepest omdat hij rood haar had, de ander vanwege een kromme rug. Ik werd wel eens zoeloelipje genoemd, maar er werden je nog geen vreselijke ziektes toegewenst, zoals nu.” Hij speelde bijna altijd buiten. Aan de overkant van het Rijn-Schiekanaal begon de polder. Daar was een groot meer, waar zand uit was gehaald. Met een vriendje ‘confisqueerde’ hij een bootje om midden op het meer te gaan meten hoe diep het was. En thuis speelde hij, samen met een buurjongetje, met zijn treintjes. Karni schetst een beeld van zijn strenge opvoeding: “Ik kreeg altijd op mijn donder. Als ik niet met bemodderde schoenen thuiskwam, dan was het wel omdat er op zolder iets mis ging. Ik bouwde zelf radio’s en ik was een scheikunde-fanaat. Ik had op zolder een lab ingericht; als daar iets misging, was er wel eens een brandplek te zien. Als mijn vader dat merkte, mocht ik mijn kamer niet meer af!” Hij vertelt dat zijn vader deze belangstelling niet aanmoedigde: “Als Javaanse jurist vreesde hij dat zijn zoon zou gaan werken in een baan, waar hij vieze nagels zou krijgen. Voor een Javaan van die afkomst is er niets ergers denkbaar”. Karni vindt de strenge opstelling van zijn vader nu wel enigszins begrijpelijk, omdat zijn schoolprestaties te wensen overlieten: “Ik geloof dat ik drie keer ben blijven zitten!”

Tropenrooster
Rahadi rondde zijn middelbare school af in Jakarta. Zijn vader was in dienst getreden bij het Hoge Commissariaat van de Republiek Indonesië en werd als Hoge Commissaris uitgezonden. Hij vond het een heerlijke tijd. Hij beschrijft de schoollokalen in de open lucht, de kleine klassen met 12 leerlingen en het tropenrooster. Hij deed daar eindexamen, hbs-A. “Niemand heeft mij ooit verteld dat je beter hbs-B kon doen als je technische belangstelling had. Dan kon je naar Delft, maar Leiden was volgens mijn vader het enige dat goed was.” Het gezin keerde terug naar Leiden, omdat vader het niet naar zijn zin had in Indonesië. Hij verzon dat zijn vrouw er niet kon aarden. Rahadi – inmiddels 21 jaar oud - koos, op advies van zijn vader, voor de nieuwe studie Niet-Westerse Sociologie. Plotseling overleed vader in 1958, pas 54 jaar oud. Rahadi wendde zich tot de ambassade met een verzoek om pensioen voor zijn moeder en een studiebeurs voor hemzelf en voor zijn broer die nog op de middelbare school zat. Daar werd afwijzend op gereageerd. Gelukkig was vader ook in dienst geweest bij de Bataafse Petroleum Maatschappij. Een gesprek met de directeur, een oude bekende van vader, resulteerde in een studiebeurs van 250 gulden per maand: “Daar kon je een gezin van onderhouden!”

Twee huwelijken
Via studentenvereniging Catena leerde Karni zijn eerste vrouw kennen. Ze raakte zwanger en ze trouwden. Hun eerste dochter werd geboren in 1963, de tweede in 1964. Karni studeerde af in 1966 en ging op zoek naar een baan. Twee jaar lang heeft hij gewerkt aan de Bibliography of Malaysia and Singapore. Tijdens een congres in de VS besprak hij met hoogleraar Teeuw, bij wie hij ook zijn opleiding had gevolgd, dat het zonde was dat er een lacune was in de collectie van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde (KITLV) van af het begin van de Japanse bezetting in 1942. Karni geeft aan dat het in die tijd “een verschrikkelijk dépit was om contacten te hebben met dat land, dat ons zo lelijk eruit had gegooid”. Het lukte hem om zijn eigen baan te creëren bij het KITLV. Op het persoonlijke vlak verliep zijn leven minder voorspoedig. Zijn huwelijk liep mis en hij scheidde in 1968. De ouders van zijn ex-vrouw woonden in de VS. Ze vroeg of hij er bezwaar tegen had dat zij met de kinderen – toen 6 en 7 jaar oud - drie maanden naar haar ouders ging. Maar na die drie maanden kreeg hij een briefje met de mededeling dat ze daar bleven. Hij wilde omwille van de kinderen geen ruzie ontketenen. Pas na drie jaar is hij hen op gaan zoeken: “Al die tijd was ik vrijgezel. Ik was nog niet terug van de reis of ik kwam mijn huidige vrouw tegen, een moeder van drie dochters van 5, 13 en 16 jaar oud. We zijn getrouwd en nu al 45 jaar samen. Voor de kinderen van haar dochters ben ik echt een opa.” De kinderen van zijn jongste dochter in Amerika kent hij nauwelijks. Het is lastig om met één bezoek per jaar de relatie te onderhouden. De oudste dochter is in 1983, 20 jaar oud, omgekomen bij een verkeersongeluk. En zijn ex-vrouw is een paar jaar later verongelukt. “Vooral voor mijn jongste dochter is dat heel vreselijk, want zij verloor eerst haar zusje en een paar jaar later haar moeder. We corresponderen wel met elkaar en ze is een aantal keren hier geweest. Ze kan ook goed opschieten met de jongste stiefdochter, die van dezelfde leeftijd is.” Rahadi Karni leeft nu met zijn tweede vrouw in hun Leidse appartement, omringd door herinneringen aan Indonesië.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart