Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: ‘We deden alles samen’

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de zussen C.C. Valk-Gordijn en J. van ’t Wout-Gordijn op 19 maart 2015

Mevrouw Valk is op 15 februari 1929 geboren en mevrouw Van ’t Woud op 26 april 1930. Beiden in het Haagwegkwartier. Op 2 februari 1938 kwam er een derde zusje bij. Omdat dit drie dagen na de geboorte van prinses Beatrix was, kregen hun ouders van het Koninklijk Huis een wieg en een babyuitzet.* Mevrouw Valk zegt: ’Het was ontzettend wat ze kreeg. Alles oranje.’ Hun eerste vader was koopman, maar de ouders scheidden toen de meisjes nog jong waren. Later is hun moeder hertrouwd, met een orgeldraaier.

Hoewel er uit het tweede huwelijk van hun moeder nog een zusje is geboren, trokken de twee meisjes vooral met elkaar op. Er waren ook nooit vriendinnen, want ze deden alles samen. ‘We kregen allebei een vrijer, dat was vroeger. Het was geen vriend, toen was het een vrijer. En het klikte ook tussen die jongens. Vanaf die tijd deden we dus altijd alles met z'n vieren.’

Dan huilden wij
Na de scheiding is de moeder niet gaan werken, maar kreeg zij maatschappelijke hulp. Ze vermoedden dat hun moeder niet durfde te gaan werken, omdat ze bang was dat hun vader erop lette dat zij hen niet alleen liet. ’Ze liet ons geen vijf minuten alleen. Waar ze naartoe ging, wij gingen mee. We waren altijd bij d'r. Onze vader kwam uit een goed milieu en was een nette man. Hij was een zorgzame vader voor ons. Want weet je nog, die Sinterklaas, wat er voor de deur stond, die doos, wat daar allemaal in zat voor ons? Prachtigste, prachtigste, zat erin. Hadden we een muts met echt bont. Wij zaten op school met veel arme kinderen en voor Sinterklaas gingen ze Oegstgeest af voor kleding. Maar wij kregen nooit wat en dan huilden wij.’ Tegen hun moeder werd gezegd dat ze er altijd zo rijk uitzagen en geen kleding nodig hadden.
Hun vader is heel jong overleden, dus toen ze eenmaal oud genoeg waren om gesprekken met hem te kunnen voeren, was hij er niet meer.

Nadat hun ouders uit elkaar waren, is hun moeder bij háár moeder ingetrokken. In een huis aan de Paradijssteeg. Op enig moment is zij gaan werken en opoe zorgde dan voor de kinderen. In dat huis woonden ze met drie volwassenen en zes kinderen.
‘Dat kwam omdat mijn moeder d'r oudste broer zijn vrouw aan hersenvliesontsteking verloor toen zij 26 jaar was. Hij had vier kinderen, waarvan de jongste één jaar was en de oudste zes. En m'n opoe vertelde het zo vaak: toen zaten ze bij haar, ze was al stervende. En toen vroeg ze aan opoe: “Moeder, ik heb een vraagje aan u. Als ik m'n ogen sluit, wilt u dan voor mijn kinderen zorgen?” Toen heb opoe ja gezegd en dat heeft ze nooit verbroken. De kinderen zijn alle vier bij mijn opoe uit huis getrouwd. Want dat was gewoon hun moeder.’

Vrouwen liepen mee om te mansen
Later verhuisden de zussen met hun moeder naar een eigen woning: eerst naar een klein oud huisje op de Vollersgracht en vervolgens naar de Westhavenstraat. In die tijd heeft hun moeder ook haar tweede man ontmoet, die toen orgeldraaier was. Het was gebruik dat ook de vrouwen meeliepen om te mansen: met een koperen bakje geld ophalen. Maar dat wilde hun moeder niet. Daar heeft hij dus twee man voor ingehuurd, wat geld kostte. ‘En als hij op zaterdag en woensdag in de stad draaide, dan kwamen ze met z’n allen naar mijn moeder om te eten. Maar dat kostte wel veel centen. Want die jonge jongens die hij inhuurde, die lustten wel wat.’
Toen de oorlog uitbrak, is hun tweede vader gestopt met orgeldraaien. Hij kwam uit een gezin van kooplieden. De een ging met pannen langs de deur, en de ander weer met wat anders. Hun tweede vader ging lorren ophalen.

Na de zevende klas van de lagere school moest er geld worden verdiend en gingen de zusters in betrekking, zoals dat heette: ze werden dienstmeisje. Ondanks hun heel jonge leeftijd moest daar hard worden gewerkt, ook op zaterdag. Ze zorgden voor de kinderen, voor het eten en deden ook de boodschappen. ‘En ik was nog jong natuurlijk, ik was moe, ik was heel erg moe. En ik zag dat bed, en ik dacht: effe legge. Ik was weggezakt.’ Ze schaamde zich wezenloos toen mevrouw haar betrapte.

Ik doe het ene keer voor
Ze zijn beiden met dat werk gestopt en naar Sanders gegaan, de zeepfabriek. Daar stonden ze aan de lopende band zeep in te pakken. Dat was ook hard werken, maar prettig werk.
‘Na jaren gingen we ook daar weg om bij de wolfabriek te werken. Dat was Parmentier aan de Schelpenkade, waar Parley-wol werd gemaakt. Daar hebben we gewerkt tot aan ons trouwen.’
‘Ik moest heel jong trouwen. Ik was 18 jaar en had al een zoon. Ik ben 14 november getrouwd en 7 maart werd hij geboren’, vertelt mevrouw Valk. ‘Ik kwam thuis uit het ziekenhuis met m'n zoontje en de volgende ochtend zegt m’n moeder: “Kom bij me staan”, en zij ging hem wassen. “Ik doe het ene keer voor en vanaf morgen doe je het zelf.” Ja, dat was moeder…’

Zowel mevrouw Valk als mevrouw Van ’t Wout hebben hun man ontmoet tijdens de bevrijdingsfeesten. Mevrouw Van ’t Wout was twintig toen ze trouwde. Haar zoons waren zeven en zes toen ze in 1957 haar man verloor, aan een hartverlamming. ‘Heel erg geweest’, zegt haar zus mevrouw Valk, ‘toen heb ik een broer verloren.’ Na een poosje kwam er een andere man in het leven van mevrouw Van ’t Wout. ‘Dat ging niet lekker hoor, heel moeilijk, heel moeilijk. Ik zag verschil zo, weet je.’ Haar tweede man werkte aanvankelijk in de kettingfabriek. Maar na het faillissement van deze fabriek is hij naar de Hoogovens in IJmuiden gegaan. Daar werden ze vanuit Leiden met een bus heengebracht.

De dames hadden niet alleen een hechte band als zusters en trokken altijd heel veel samen op. Het lijkt wel of ze elkaar óók nog eens nadeden. Beiden hebben twee kinderen, vier kleinkinderen en vijf achterkleinkinderen. Hoewel: ‘Nou, ik heb er nu zes’, zegt mevrouw Valk. ‘M'n oudste kleinzoon heb een jongetje geadopteerd uit de Filipijnen. Die is me net zo lief hoor.’

*Deze gift was van het ‘Comité Oranje en Jong-Nederland’, dat een fraaie wit-blauwe wieg plus een uitzet bestaande uit o.a. 18 luiers, 6 onderleggers, wollen luiers, monddoekjes, broekjes, rinkelbel, zeep enz. aan al degenen verstrekte die zich daartoe aanmeldden bij mevrouw Wensinck, Witte Singel 21. Op 31 januari, dus de dag zelf, werden 70 wiegen en uitzetten verstrekt aan 70 moeders op het adres Nieuwsteeg 31. Dat betrof allemaal kinderen geboren in de laatste 9 dagen van januari; uiteindelijk werden er ook nog 30 troostpakketten verstrekt aan ouders van kinderen die al midden januari geboren waren, dus eigenlijk niet in de termen vielen. Dat ook kinderen geboren ná 31 januari dit cadeau kregen, is niet bekend, maar blijkt dus uit dit verhaal.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart