Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Zestien Duitse soldaten op zolder

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw G.M.T. Walter-Cranssen op 1 maart 2018

De wieg van Gabrielle Maria Theresia Cranssen stond in de Leidse Wasstraat, waar zij op 28 augustus 1931 werd geboren als eerste kind van Henricus Franciscus Josephus Cranssen en Dorothea Hendriena Strous. Ze was nog een baby toen haar ouders verhuisden naar Oegstgeest. Daar ging ze naar de Willibrordschool. Vlak voordat de oorlog uitbrak, verhuisde het gezin – dat uiteindelijk vijf kinderen zou tellen – naar de Houtlaan in Leiden. Dat was dichtbij het werk van vader, die leraar Frans was aan het Bonaventura College in de Mariënpoelstraat.

Discipline was vanzelfsprekend
Aan de Houtlaan heeft mevrouw Walter-Cranssen de meest levendige herinneringen. Het was eind 1939 een nieuwbouwwijk. De straat mondde uit in het Leidse Hout. Daarachter was weiland: “Je kon kijken tot aan de Kaag.” Het ziekenhuis [eerst Diaconessen, nu Alrijne] was er nog niet. De kinderen speelden tikkertje en verstoppertje op straat, maar Gabrielle had ook al een paar taken. Haar vader had vlakbij huis een stukje land gehuurd, waar hij groente en aardappels verbouwde. Als de kolen rijp waren, kreeg zij de opdracht om daar duizenden rupsen weg te halen. En de 42 konijnen werden gevoerd met gras dat dagelijks door Gabrielle werd gesneden in het weiland achter het huis: “Als ze vet genoeg waren, werden ze weer eten voor ons.”

Gelukkig was er ook tijd voor vertier. Mevrouw Walter vertelt dat het zwembad Poelmeer werd aangelegd, niet het huidige zwembad, maar langs het kanaal. Daar werd een stukje van het water afgesplitst. Van zwemles was geen sprake: “Ik heb mezelf leren zwemmen, maar ik heb wel drie diploma’s. In de grote vakantie gingen we er met een groep kinderen naar toe. Er waren van die houten verkleedhokjes. Ik was de oudste; als we terug gingen, keek ik of iedereen zijn spulletjes weer bij zich had. We hadden een knipkaart met z’n allen.”

Vanuit de Houtlaan ging Gabrielle naar de Mariaschool in de Haarlemmerstraat, waar de Zusters van Liefde uit Tilburg de scepter zwaaiden. De weg naar school werd met een hele groep meisjes lopend afgelegd. Klassen van meer dan 50 kinderen waren niet ongebruikelijk, maar de discipline was vanzelfsprekend: “Als de bel ging was iedereen stil. Je marcheerde naar je lokaal.”
Het gezin ging op zondag naar de Rooms-Katholieke kerk in Oegstgeest. Het hele gebied achter het station behoorde tot de parochie Oegstgeest.

Spaanse ruiter gestolen
De school ging gewoon door in de oorlog, ook op het Bonaventura College, waar vader les gaf. Af en toe werden er wel jongens uit de hoogste klassen opgepakt voor de Arbeidseinsatz. Mevrouw Walter vertelt dat er op school nog een afbeelding hangt van alle jongens die zijn omgekomen. De leraren gaven het door: “Wegwezen, wegwezen!” Op een dag slaagde een van die jongens, een leerling van haar vader, erin om te ontsnappen. Via via kwam hij bij hen terecht, helemaal overstuur. Hij werd een paar dagen verstopt in de ruimte boven de suitedeuren: “Wij, de kinderen, kregen de opdracht om erover te zwijgen. En dat dééd je in de oorlog. Mijn vader zat in het verzet. Als er een razzia was, dook hij onder in de kruipruimte onder het huis. Dan moest ik open doen en dan kon ik alleen maar denken dat hij niet moest niesen of hoesten. Hij liet mij ook blaadjes rondbrengen, maar hij hoefde niet te zeggen dat ik het aan niemand moest laten zien. Je kreeg een groot verantwoordelijkheidsgevoel.”

Mevrouw Walter herinnert zich echter ook nog levendig een iets minder verantwoorde actie: “Aan het eind van de Houtlaan lagen Duitsers en daar waren een soort loopgraven. Wij praatten wel eens met die Duitsers en soms kregen we een stuk van dat stevige Duitse brood van ze. Over die loopgraven lagen kruislings boomstammen, met daaromheen prikkeldraad. Dat werd een “Spaanse ruiter” genoemd. Mijn broer en ik hadden het koud en op een dag hebben we – tegen de avond, toen er niemand was - die boomstammen hierheen gesleept, de schuur in. Mijn vader schrok zich wild. Hij heeft er meteen houtblokken van gemaakt, zodat we konden stoken. De volgende dag kwamen de Duitsers achterom de tuintjes bekijken, maar ze vonden niets.”

Mevrouw Walter beschrijft de oorlogsjaren als een indrukwekkende tijd. Dagelijks zag ze de Duitse soldaten zingend over de Rijnsburgerweg marcheren. En een tijdlang werden er zestien jongens bij hen ingekwartierd op de zolderetage, waar vier kleine kamertjes waren. Het ging om soldaten die moesten worden doorgestuurd, bijvoorbeeld naar Sint Petersburg. Haar vader kon goed met hen praten: “Het waren aardige knullen, die ook maar gedwongen werden.”
De bevrijding herinnert ze zich als een onvoorstelbaar feest. Over de Rijnsburgerweg reden Canadezen en Engelsen op tanks en in jeeps. En het Zweedse wittebrood was het fijnste taartje dat denkbaar was.

Met leerlingen naar Parijs
Vanaf 1943 bezocht Gabrielle het Stedelijk Gymnasium. Ze vond het leuk om onderwijs te krijgen en later om onderwijs te geven. Ze trad in de voetsporen van haar vader en ging Franse les geven. De liefde voor die taal was ontstaan toen ze als 17-jarige toestemming kreeg om een vriend van haar vader in Parijs te bezoeken. Na haar eindexamen ging ze eerst naar de kweekschool, die ze in anderhalf jaar afrondde. Ze wilde geld verdienen en werd onderwijzeres op de “Finse school” aan de Lorentzkade. Tegelijkertijd volgde ze de opleiding Frans aan de school voor Taal en Letteren in Den Haag aan de Laan van Meerdervoort. Daar ging ze met de tram naar toe. Toen ze die opleiding had afgerond, werd ze lerares Frans aan het Adelbert College in Wassenaar. Daar heeft ze gewerkt tot ze met pensioen ging. Ze vond het een heerlijke school. Nog steeds heeft ze contact met haar oud-collega’s.

Mevrouw Walter was een onorthodoxe lerares. Ze ging met leerlingen op reis naar Parijs; de rector vond dat prima. Als er ergens een mooie tentoonstelling was, dan werden de boeken dichtgeslagen en ging de klas op excursie. En als ze hoorde dat kinderen bepaalde kleding niet meer aan wilden trekken, omdat die niet meer in de mode was, vroeg zij hen om de kleren bij haar in te leveren. Zij bracht vervolgens op een vrije zaterdag zakken kleding naar Memisa in Rotterdam. Altijd mocht er een stel kinderen mee in de auto. Zo heeft ze haar man ontmoet; die liep ook rond bij Memisa.

Ook nu ze inmiddels 87 is, is mevrouw Walter nog bezig met onderwijzen en het helpen van minderbedeelden. Ze heeft daarover een duidelijke filosofie: “Taal is contact hebben. Als je een taal spreekt, kun je contact hebben met mensen. Ik merk dat nu met die vluchtelingen, die in Nieuweroord, in die hoge zusterflat, waren ondergebracht. Ik heb daar Nederlandse les gegeven. Ik heb zoveel met die mensen meegemaakt. Nog steeds help ik een meisje uit een van die gezinnen. Ze zit nu op de havo en spreekt goed Nederlands, maar bijvoorbeeld een tekst verklaren, dat is toch erg moeilijk voor haar. Het heeft niks met de Tweede Wereldoorlog of met Leiden te maken, maar de geschiedenis herhaalt zich. Er zijn altijd oorlogen en er zijn altijd vluchtelingen.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart