Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Die Duitsers lustten graag een peentje

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer L.J. van der Post op 6 maart 2018

Toen Leonardus Jacobus van der Post eind 1925 werd geboren aan de Vlietweg, behoorde dat deel nog tot Zoeterwoude. Pas veel later werd het Leids grondgebied, maar vruchtbare landbouwgrond is het altijd geweest. Vader Van der Post was in 1917 gestart met het telen van gewassen “op de koude grond”, maar enkele jaren later zette hij een 800 m² grote kas neer, die werd verwarmd door middel van kolenketels. Langs de Vlietweg woonden 14 boeren; iedereen kende iedereen. Twee broers van vader woonden naast het gezin dat uiteindelijk drie kinderen telde. Na Leo kwamen nog een dochter en een zoon.


het telen van gewassen “op de koude grond”

Als een tierelier
Van onderlinge concurrentie tussen de bedrijven was geen sprake. De tuinders waren voor de afzet van groenten verbonden aan de veiling, die gevestigd was aan de Lammenschansweg. Ze hadden een statutair vastgelegde leverplicht. Natuurlijk at het gezin zelf ook van de groente die van het land kwam, maar: “Altijd tweede soort. Die waren net zo lekker hoor, een tomaat met een scheurtje of een bloemkool met een vlekje.” De kassen werden verwarmd met cokes. Als het streng vroor moest er ’s nachts iemand uit om de ketels bij te vullen.

Tussen 1923 en 1928 draaide de economie “als een tierelier”, maar toen kwam de crash van 1929. De prijzen duikelden; 1935 was het dieptepunt. Er waren subsidies van het rijk nodig om de zaak overeind te houden. Het is gelukt om een faillissement te ontlopen, maar overal moest op beknibbeld worden. Leo had daar geen weet van. Hij had het goed naar zijn zin op de katholieke Laurentiusschool in Voorschoten. Omdat hij goed kon leren ging hij naar de mulo in Leiden, maar de broers van zijn vader vonden dat hij zijn handjes moest laten wapperen. Er moest immers een opvolger voor het bedrijf komen. En zo werd Leo tegen zijn zin van school gehaald, tien dagen voordat de oorlog uitbrak.

We konden Rotterdam zien branden
De herinneringen aan de oorlog staan hem nog levendig voor de geest: “Op die bewuste 10e mei waren wij ’s morgens aan het werk in de kassen. De vliegtuigen kwamen zo laag over dat je de parachutisten zowat kon aanraken. Door laag te vliegen kon het luchtafweergeschut worden ontweken. We hadden toen nog geen idee wat oorlog was. Dat veranderde op 14 mei. Toen vlogen er talloze Stuka’s over, bommenwerpers, richting Rotterdam. Mijn broer klom in de schoorsteen en hij zag Rotterdam branden.”

De heer Van der Post vertelt hoe de voedselvoorziening voor de Duitse soldaten werd geregeld: “Zij moesten natuurlijk ook eten. Daarom kregen de tuinders een aanvoerverplichting. Door een ministerie in Den Haag was een prijs vastgesteld, die zodanig was dat het aantrekkelijk was om te telen. De Duitsers bepaalden wat zij nodig hadden en de rest mocht naar de binnenlandse handel. Als bijvoorbeeld in het voorjaar de eerste bospeen er was, dan werd die uit de handel gehaald door de Duitsers. Want die lustten graag een peentje. Dan schoot er niet zoveel meer over. De mensen uit de stad kwamen dan naar ons toe, zodat we ’s ochtends steeds vroeger bossen peen uit de grond stonden te halen. Op het laatst hadden we een hele winkel. De controle was gelukkig niet zo waterdicht.”

Omdat hij werkzaam was in de voedselvoorziening, hoefde hij niet naar Duitsland. De eerste generatie jongens werd in 1943 naar Duitsland gestuurd, om in de fabrieken te werken. In 1944 kregen zij vakantieverlof. Ze wilden natuurlijk niet terug, dus probeerden ze onder te duiken bij agrariërs. Ook de familie Van der Post had er twee, die op het bedrijf werkten tegen kost en inwoning. Tegelijkertijd – in mei 1944 – werden er Duitsers ingekwartierd in de boerderij. Twee kamers werden in beslag genomen. Over de onderduikers werd verteld dat zij bij de familie hoorden.
De bevrijding werd gevierd met optochten en feesten. Iedereen probeerde de draad weer op te pakken, maar veel mensen kregen geelzucht als gevolg van de eenzijdige voeding. Ook Leo is daar zes weken ziek van geweest.

Op de boot naar Indonesië
In het najaar van 1945 moest hij zich melden voor de militaire keuring: “Ik viel nog net in die lichting. In mei 1946 was ik in dienst en met 3 oktober zat ik op de boot naar Indonesië. Gedurende de reis, die vijf weken duurde, kregen we lessen, ook in het Maleis. Ik werd benoemd tot sectiecommandant en gepromoveerd tot korporaal. Ik had geen idee wat het allemaal inhield.” Leo kwam met zijn peloton in een kazerne in Bogor terecht. Hij liep mee met patrouilles, maar had geen idee waar naar gezocht moest worden: “Er gebeurde eigenlijk niks, maar je was toch altijd angstig.” Om het thuisfront niet ongerust te maken, schreef hij vrolijke brieven naar huis. Nog steeds kan hij boos worden over het feit dat hij en zijn kameraden daarheen werden gestuurd, naar zijn stellige overtuiging omdat een aantal multinationals daar grote investeringen had gedaan: “Vijfduizend jongens zijn er gesneuveld, ook drie van mijn peloton. Dat vergeet je nooit.” In augustus 1947 kon hij eerder naar huis, omdat zijn vader een hartinfarct had gehad.

Land- en tuinbouwjongeren
In de periode dat hij net weer thuis was, kwamen de jongerenbewegingen op gang. Leo werd gevraagd als voorzitter van de LTJ, de land- en tuinbouwjongeren. Een van de activiteiten was het organiseren van een dag voor jongelui uit de hele regio: “Om lekker te koppelen!” Tijdens het werven van sponsoren voor een feest in de Stadsgehoorzaal kwam hij bij zijn latere schoonvader terecht: “Zijn oudste dochter was bevriend met mijn zus; haar kende ik dus al. Maar ik vond een van haar jongere zussen leuker!” Het stel trouwde in 1955 en trok in bij de ouders van Leo, waar een stuk aan de boerderij werd gebouwd. In datzelfde jaar nam hij het bedrijf over van zijn vader. Dat was, economisch gezien, een gunstige tijd. Het aantal vierkante meters kassen werd steeds verder uitgebreid. Tegelijkertijd werd gekozen voor specialisatie in gewassen en meer mechanisatie. Dat droeg eraan bij dat de loonkosten laag gehouden konden worden.


Het aantal vierkante meters kassen werd steeds verder uitgebreid.

Ze kregen vijf kinderen, eerst drie dochters, daarna twee zoons. Met zijn jeugdherinneringen in zijn achterhoofd heeft Van der Post er nooit op aangedrongen dat een van zijn zoons hem zou opvolgen. Toen kon hij nog niet voorzien dat zijn bedrijf op een dag zou moeten plaatsmaken voor de Rijnlandroute. Dat is een langdurig proces geweest. De eerste aanzegging kwam al in 1963: “Ik zat toen volop in de uitbreidingsfase. Na overleg met de gemeente mocht ik bouwen voor eigen risico. En nu, vijftig jaar later, heb ik moeten onderhandelen met de provincie. Ik kreeg het gevoel dat ik eerst niet voor vol werd aangezien, maar ik heb mijn huis goed kunnen verkopen hoor.” In maart 2018 is de boerderij gesloopt.

Inmiddels is de heer Van der Post op leeftijd, maar hij is nog actief, onder meer doordat hij zitting heeft in de cliëntenraad van het verzorgingshuis waar hij woont. Hij heeft altijd veel gelezen en is een aanhanger van de ideeën van Darwin: “Mijn familie was conservatief katholiek, maar de boeken van Darwin en mijn ervaringen tijdens mijn militaire dienst in Indonesië hebben ertoe geleid dat ik minder streng in de leer ben geworden. Ik ben nog wel katholiek, maar niet meer zo behoudend.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart