Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Mandoline club … 60 jaar getrouwd.

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer Johannes Segijn, 19 december 2018

De heer Johannes (Jan) Segijn werd op 21 augustus 1924 als oudste van vier kinderen geboren in de Haverstraat in Leiden. Zijn Leidse familiegeschiedenis voert terug tot eind 17e eeuw, toen een voorvader als Hugenoot uit de Provence naar Leiden kwam.

Vader werkte als magazijnmeester bij conservenfabriek Tieleman & Dros, maar werd in de crisistijd ontslagen. Van de gemeente kreeg hij steun en om wat bij te verdienen begon hij thuis, samen met moeder, de was te doen voor mensen. Het wasrek stond buiten voor de deur, maar gestolen werd er niet. In het kader van de werkverschaffing werkte hij een jaar aan de aanleg van vliegveld Valkenburg.

De heer Segijn herinnert zich dat zijn ouders goed waren voor de kinderen. Er was wel armoede, zodat hij heel wat kilometers heeft moeten lopen naar de goedkoopste winkels. Op zaterdag ging moeder naar slager Kikkert, waar ze gekookte darm kocht. Thuis werd er - met een beetje zout erop - van gesmuld.

Jan ging naar de christelijke lagere school aan het Plantsoen. Zijn rapporten met veel achten zijn bewaard gebleven.

Van baan naar baan

Werken mocht pas vanaf je 14e jaar, maar een 13-jarige kon wel op een tuinderij werken, wat Jan dan ook deed. Toen hij 14 werd, kwam hij in dienst bij suikerwerkfabriek Pel op de Morsweg. Na de decemberpiek werd hij ontslagen en kwam hij als bezorger in dienst bij een fruithandel op de Hogewoerd. Zijn vader vond het niks en regelde een baan voor hem bij drukkerij IJdo. Na er een halfjaar als loopjongen gewerkt te hebben, mocht Jan gaan drukken; voornamelijk reclamewerk voor bedrijven. Ook deze betrekking duurde niet lang. Het was intussen 1939. Door oorlogsdreiging en mobilisatie namen de opdrachten bij IJdo af. Jan stapte over naar de Zilverfabriek in Voorschoten, waar hij zilveren bestekken maakte. Leuk werk, maar vader vond opnieuw een andere werkgever voor hem: de LOI. Hij werkte er aan het samenstellen van brochures en bediende de onveilige snijmachine, wat op zijn leeftijd - hij was 16 - eigenlijk niet mocht. In juni 1942 kwam ook aan deze baan een plotseling einde. Op last van de Duitsers werd het werk per direct stilgelegd. Waarom dat was, heeft Jan nooit gehoord. Hij ging naar huis en moeder vond dat hij meteen maar ander werk moest zoeken. Dat vond hij bij boekbinderij Pulle op de Oude Rijn, waar hij het boekbindersvak leerde. Tot aan de winter van 1944 werd er doorgewerkt. In de kachel werd oude rommel opgestookt, maar toen er geen elektriciteit meer was, kwam de productie tot stilstand.

Tussen de varkens

Jan kreeg een oproep om naar Duitsland te gaan, maar de maagzweer waar hij behoorlijk ziek van was, leverde hem een ontheffing op. Desondanks leek het hem beter om zich met een broer en een buurjongen via een luik in de vloer te verbergen als er een razzia was. De Landwachters die boven hun hoofd het huis doorzochten, vonden hen niet.

In de Hongerwinter ging Jan verschillende malen op een fiets met houten banden naar Noord-Holland. Drie dagen deed hij over de tocht. Hij sliep bij boeren tussen de varkens, wat geen pretje was, maar hij kwam wel thuis met van alles, zoals gerst waar moeder pap van maakte. Een heerlijke aanvulling op de bloembollen en het eten van de gaarkeuken.

Een goed leven

Jan hield van muziek. Hij had zichzelf mondharmonica leren spelen en was al sinds zijn tiende jaar lid van muziekvereniging K&G, waar op zaterdagmiddag met de jongens werd gerepeteerd. K&G was christelijk, wat paste bij het gezin Segijn. In de oorlog, toen de mondharmonicagroep gestopt was, kocht Jan een gitaar. Hij speelde ermee in een mandolineclub, waar hij zijn vrouw leerde kennen. Na vier jaar verkering trouwden ze en trokken ze in bij haar oma op de 5e Binnenvestgracht. Ze woonden er zeven jaar en kregen er een dochter en een zoon. Oma was intussen verhuisd naar een bejaardencentrum.

Na de oorlog kreeg Jan een betrekking bij Samsom in Alphen aan den Rijn. Doordat de spoorbanen nog kapot waren, reisden de werknemers uit Leiden er aanvankelijk per boot naartoe, later met de bus. In 1957 kreeg de heer Segijn een mooi huis aangeboden in Alphen. Het gezin woonde er twee jaar. Toen er een boekbinder gevraagd werd bij het Archief, verhuisden ze met plezier terug naar Leiden. Alphen was destijds te dorps naar hun zin en in Leiden voelden ze zich thuis.

De baan bij het Archief was “hartstikke leuk”, het 60-jarig huwelijk was goed en de heer Segijn heeft twee fijne kinderen. Hij kijkt terug op een mooi leven. En op de vraag of hij nog wel een poosje mee wil, is zijn stellige antwoord: “Als ik kan, graag!”


De opa van de heer Segijn als lorreboer


Fietstocht jongerenvereniging 2 mei 1940

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de werkgroep De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart