Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Die Duitsers waren er ook wel op uit om vrouwen te versieren”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer H.A. de Graaf, 19 februari 2018

Toen Herman de Graaf op 1 september 1935 in Haarlem werd geboren, was zijn zus al ruim 12 jaar oud. In zijn eigen woorden: “Ik had er eigenlijk niet mogen zijn, maar ik ben toch met liefde ontvangen.” Een jaar later verhuisde het gezin naar de Meidoornstraat in Leiden, omdat vader ging werken bij de NEM, de Nederlandsche Electrolasch Maatschappij.

Appeltjes pikken
De heer De Graaf herinnert zich de Tuinstadwijk als een gezellige buurt waar iedereen elkaar kende. Samen met zijn vriendjes haalde hij kattenkwaad uit, vooral bij de veiling. Op een dag in oktober 1943 was hij daar appeltjes aan het pikken toen hij het vliegtuig over zag komen dat neerstortte bij het Elisabeth Ziekenhuis aan de Hooigracht. Van de schrik liet hij al zijn appels in het water vallen.
Bij de veiling viel natuurlijk allerlei eten te bietsen dat eigenlijk voor de Duitsers bestemd was. Herman en zijn kameraden probeerden met dat doel soms ook om met de Duitsers in gesprek te komen: “Die kerels waren er ook wel op uit om vrouwen te versieren. Een van mijn vriendjes had verteld dat ik een oudere zuster had. Stond er ineens een Duitser bij ons voor de deur met een zak eten. Hij wou kennismaken met mijn zus. Mijn vader was kwáád, woest was die man.”
Na verloop van tijd was er ook bij de veiling geen voedsel meer te vinden. En dus werden er krokus- en tulpenbollen geroosterd op het door vader vervaardigde potkacheltje.
Het gezin huisvestte een aantal onderduikers. Onder het schuine dak was een gat gezaagd en daar werden ’s avonds mensen verstopt. In de Meidoornstraat woonde ook een Duitser, die aan de zijde van de Nederlanders en het verzet stond. De vader van Herman kende hem goed. “Als er razzia’s dreigden, kwam hij waarschuwen. Ik vond het heel mooi dat zo’n Duitser zijn eigen leven op het spel zette. Zijn broer, die bedrijfsleider was bij de HCW, de Hollandsche Constructie Werkplaatsen, was het tegenovergestelde.”

Ik kon wel janken
Gelukkig zijn er niet alleen oorlogsherinneringen. De Meidoornstraat was breed genoeg om er een lekker potje te voetballen. En het landje van boer De Geer achter de Lammenschansweg bood zelfs ruimte voor een echte wedstrijd: Rotterdam-Zuid, waar de neef van Herman woonde, tegen de Tuinstadwijk. “We voetbalden altijd met de bal die mijn oom uit Haarlem voor mij in elkaar had gezet. Hij had een sportzaak en schoenmakerij. Het was een prachtige leren bal. Ik kon wel janken toen ik hem kreeg. Door dat voetballen ontwikkelde je wel een bepaalde techniek. Daar had ik profijt van toen ik later lid werd van UVS. Bijna alle jongens gingen naar UVS, behalve als je katholiek was. Dan moest je naar DOCOS. Wij waren van huis uit hervormd. Mijn ouders zijn nog wel in de kerk getrouwd en mijn zuster was gedoopt, maar ik niet.”
Herman bezocht de lagere school in de Drie Octoberstraat. De laatste drie schooljaren bracht hij door in een aangrenzende school in de Duivenbodestraat. Na de Ambachtsschool trad Herman als 16-jarige in dienst bij de NEM, net als zijn vader.
--
Hij kreeg daar de opleiding tot krasseur. Die heeft tot taak om de tekeningen uit de tekenkamer over te brengen op metalen platen. ’s Morgens om kwart over 7 begon de werkdag. Als je te laat was, werd dat van je loon afgehouden. Je verdiende 12 gulden per week voor een 48-urige werkweek.
Hij was het nog niet verleerd om kattenkwaad uit te halen. De heer De Graaf vertelt met zichtbaar plezier een aantal anekdotes. Zo was er een gasleiding waar door zijn toedoen ineens water uit kwam en een kantelbakje met water dat omkieperde als iemand water ging drinken. En de grootste lol hadden ze om de collega die zijn krukje niet meer kon verschuiven, omdat de poten vast waren gelast aan een onderliggende metalen plaat.
De NEM en de HCW zorgden ervoor dat hun medewerkers in hun – schaarse – vrije tijd voldoende mogelijkheden voor ontspanning kregen. Het begon met een schaatswedstrijd over 100 meter op de Veilingkade in de strenge winter van 1942. Veel mensen kwamen kijken en iedereen vond het leuk. Daaruit is de ontspanningsvereniging “De Stalen Band” voortgekomen. De vader van Herman was een van de oprichters. Al snel kwam een levendig verenigingsleven tot bloei met een toneelvereniging, een kaart- en een biljartclub, een wandelgezelschap en een voetbalvereniging. Alles werd gesponsord door de directie. De eerste activiteiten startten al tijdens de oorlog. Na de oorlog kwamen er ook ontspanningsavonden, waar artiesten als André van Duin, Conny van den Bos en Mini en Maxi optraden. Ook het bezoek aan het – pas geopende – Duinrell kan de heer De Graaf zich nog goed herinneren.

Vasthouder
Herman hield het lang uit in het ouderlijk huis. “Ik was goed voor mijn ouders en mijn ouders waren goed voor mij. Misschien ben ik daardoor iets te lang vrijgezel gebleven. Ik was de eerste in de straat die een auto had, een Volkswagen kever, zo’n brilletje.” Toen Herman die auto niet ineens kon betalen, was vader bereid de helft voor zijn rekening te nemen. Dat was heel slim van hem, want Herman bracht zijn ouders overal naar toe. Naar familie in Haarlem en Rotterdam en naar de zus van Herman in Barendrecht.
Hij was al rond de 35 toen hij tijdens het biljarten zijn vrouw ontmoette in café De Waag in de Mandenmakerssteeg. “Vrouwen die daar kwamen, hadden een slecht huwelijk. Het was al kapot of het stond op springen. Dat gold ook voor de dame die later mijn vrouw zou worden. Haar man werkte bij ons, dus ik kende haar al wel een beetje. Zij was een vasthouder; ze wou mij per se hebben. Dat was niet mijn bedoeling, maar het is zo gegaan.” Zij had al vier kinderen; Herman vond zichzelf te oud om nog aan kinderen te beginnen.
Het stel ging wonen in een van de eerste woningen aan de Jan Luykenlaan. Een nadeel was dat er geen winkels in de buurt waren en dat Schouwenhove werd gebouwd. Dat bedierf het uitzicht. Inmiddels was moeder De Graaf overleden. “Mijn vader zat in z’n uppie in de Meidoornstraat en ik kwam iedere dag bij hem langs. Op een gegeven moment stelde hij voor dat wij bij hem in zouden trekken. Mijn vrouw zag de bui al hangen. Ze dacht dat zij dan voor mijn vader zou moeten zorgen en dat klopte ook. Uiteindelijk is ze gelukkig wel meeverhuisd. Vier jaar na mijn moeder is ook mijn vader overleden.”
In 1993 ging de heer De Graaf met pensioen. Racefietsen werd zijn nieuwe passie. Met een vriend fietste hij naar Barcelona en naar Zuid-Frankrijk. De Mont Ventoux werd een paar keer beklommen. Maar de fiets werd ook gebruikt voor kortere ritjes, bijvoorbeeld om zijn zuster in Barendrecht te bezoeken: “Zij had ALS gekregen en mijn zwager was al overleden. Iedere week, door weer en wind, ging ik naar haar toe, 46 kilometer heen en 46 kilometer terug. Voor mij een klein eindje. Ze was altijd blij dat ik kwam en dat ik een paar klusjes voor haar deed.”
In 2001 verhuisden de heer De Graaf en zijn vrouw naar Leiden Zuidwest, waar ze nu nog wonen. “Mijn vrouw wilde graag bij haar zus in de buurt wonen. Nu was zij aan de beurt.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart