Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Er worden wel vreters gemaakt, maar niet geboren”

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw J. Hagen-Hofman op 9-11-2019

De aanleg van de rijksweg tussen Rotterdam en Haarlem bracht de uit Vlaardingen afkomstige vader van Co Hofman in de jaren 20 van de vorige eeuw naar Leiden. Stratenmaker was hij en steentje voor steentje kwam hij steeds verder van huis. Op een gegeven moment werd de afstand naar het werk te groot om dagelijks te fietsen. Hij vond in Leiden een kosthuis in de Sint Aagtenstraat.

Naar het lof
Mevrouw Hagen-Hofman vertelt dat haar ouders – die toen al verloofd waren – in Leiden in de Van Hogendorpstraat een huis konden huren van de katholieke woningbouwvereniging De Goede Woning. De ouders van Co waren niet katholiek; ze waren zelfs niet voor de kerk getrouwd, omdat vader dat niet wilde. Moeder was Nederlands hervormd. Ze kregen het huis omdat het voor veel andere mensen te duur was.

Amper 20 jaar oud was haar moeder toen Co als eerste kind in 1929 werd geboren. Daarna volgden in zes jaar tijd twee zoons en een dochter en tijdens de oorlog, in 1941 en 1944, nog twee zoons. De jongste zoon, geboren in 1947, overleed voordat hij een jaar oud was.

Mevrouw Hagen herinnert zich de vele winkels in de buurt: alleen al vier kruideniers in de Mauritsstraat, bakkers, slagers, een melkboer, een groenteboer, een kledingzaak, een schoenmaker en een sigarenwinkel. Dat zorgde voor het nodige vertier op straat. En de kinderen speelden altijd buiten.

Moeder Hofman was ruimdenkend in haar opvattingen over het geloof. Dat bleek als vriendinnetjes van Co naar “het lof” gingen. “Kind, als jij naar het lof wil, dan mag je best meegaan.” [Het lof: een katholieke gebedsdienst met gezang, waarbij de hostie wordt getoond en bejubeld als het allerheiligste, het lichaam van Christus.]

Vader heeft in de jaren 30 en het begin van de oorlog wel zonder werk gezeten, maar toen besloot hij om een volkstuin te nemen “aan de Stinkerd”. Bij de Stinksloot was volkstuinvereniging Ons Belang gevestigd. Vaders noeste arbeid in de tuin leidde ertoe dat het gezin geen honger leed. Iedere avond stonden er aardappelen en groente op tafel. “We moesten altijd twee eetlepels groente opscheppen. En alleen op zondag hadden we vlees. Wij hebben onze hele jeugd vegetarisch en biologisch gegeten. Vader verdiende ook wel eens wat bij door het omspitten van een akker voor anderen. Daar kreeg hij twee gulden vijftig voor. Maar je moest oppassen dat je niet werd verraden, want hij kreeg steun. ’s Ochtends en ’s avonds moest hij stempelen. Toch hebben we nooit armoe gekend. Tenminste, ik heb het niet gemerkt. Je had geen benul van arm of rijk.”
Mevrouw Hagen vertelt over de buurjongen, die na schooltijd broodjes kreeg. Zij wilde dat ook wel. Haar moeder zei dan: “Vreters worden gemaakt, maar niet geboren. Je krijgt drie keer per dag eten en dat is genoeg.”

Machtig interessant
Toen ze 6 jaar oud was, ging ze naar de openbare Maresingelschool en op zondag naar de kinderkerk van de Hervormde kerk. “Dat duurde van 9 tot 10. Dan ging je naar huis en vanaf half 12 kon je naar de dienst bij het Leger des Heils aan de Hooigracht. Daar zat het altijd barstensvol. Ze deden daar veel voor kinderen. Je kon er boeken lenen; dat vond ik heel fijn. Bij speciale gelegenheden, bijvoorbeeld Moederdag, kreeg je een bloemetje mee. En met Palmpasen kregen de katholieke kinderen een palmtakje en wij een narcis of zo. In de week voor Kerstmis voerden we een kerstspel op in de Stadsgehoorzaal.”
Mevrouw Hagen beschrijft zichzelf als een middelmatige leerling. Ze vond het leuk dat ze wel hoge cijfers haalde toen ze bij een “fijne meester” zat, maar ze had er geen zin in om naar de mulo te gaan. “Gewoon, een meisje ging naar de huishoudschool.” Ze wilde graag naaister worden, maar dat is niet gelukt. In 1944 zou ze na twee jaar huishoudschool naar de kostuumklas gaan, maar toen was er als gevolg van de oorlog niets te koop, geen stoffen, geen garen, helemaal niets. Ze heeft nog een oude jas van haar moeder vermaakt tot “nieuwe jas”, maar daar is het bij gebleven.

Ze herinnert zich dat de oorlog uitbrak. “We zagen bij Valkenburg de parachutisten naar beneden komen. Machtig interessant was het, want we maakten nooit iets mee.” Later in de oorlog drong de ernst wel tot haar door. Haar broer Jaap kreeg tbc door het drinken van melk van besmette koeien. Haar zusje kreeg difterie. En vader werd vanaf begin 1943 in Duitsland te werk gesteld. Hij zat in de buurt van Aken, dat helemaal werd platgebombardeerd. Daardoor lukte het hem om met Kerst 1943 naar huis terug te keren. Mevrouw Hagen weet dat jaartal zo precies omdat in september 1944 haar broer Bram werd geboren. Het verband tussen de terugkeer van vader en de zwangerschap van moeder kon ze toen al moeiteloos leggen. “Je wist alles via schoolmeisjes onder elkaar.”

Schaap geslacht
Het gezin kwam de hongerwinter door dankzij de vindingrijkheid van vader die op allerlei manieren voedsel bemachtigde. Toen de aardappels op waren, werd pap gekookt van suikerbieten. “We hadden gehoord dat je die bieten kon raspen. Mijn broertje met tbc lag in de huiskamer. Hij werd aan het raspen gezet. De geraspte bieten werden gekookt en die grote pan werd in het bedje van mijn baby-broertje gezet. Een lekker warm kruikje en die pan bleef heet. Melkpoeder erdoorheen. Die hadden we vanwege de tbc-patiënt. Dan nog een beetje brood erbij en ’s ochtends hadden we een soort zoete rijstebrij. In een koude winternacht kwam vader zelfs met een schaap thuis. Nee, dat schaap leefde niet meer natuurlijk. Vader had hem de nek afgesneden, anders zou hij gaan blaten. Zielig vonden we het niet; het was eten of gegeten worden.” Het schaap werd geslacht in de keuken. De vacht en de kop moesten worden verbrand in de kachel. Een vreselijke lucht, de hele buurt kon het ruiken.

Elke avond werd Co met een pannetje naar de gaarkeuken bij de Maresingelschool gestuurd. “Meestal was het waterige soep, maar op een avond was de soep op. We stonden daar nog met een hele kluit mensen. Toen mochten we naar de Langegracht en daar kregen we stamppot van rode kool. We hadden in geen tijden zo heerlijk gegeten!”

Van de bevrijding herinnert ze zich vooral dat er gedanst werd. Op haar twintigste leerde Co haar man kennen. Het feit dat ze “van de hoed en de rand wist”, kon niet verhinderen dat ze al snel zwanger raakte. Haar moeder was er niet van onder de indruk, maar er moest wel meteen getrouwd worden. De bruiloft was in mei 1950, in november werd hun zoon geboren. Een stevige baby van 8 pond, maar voor de buitenwereld een zevenmaandskindje.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart