Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: “Driest als ik was..” Autobiografie van Jeroen Hillenaar

  • Leiden
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Geschiedenis 1901-1950

Geboren 2 september 1893 - Overleden 23 maart 1974

Jeroen Hillenaar werd op 2 september 1893 als derde zoon geboren op de Waardgracht in Leiden. In totaal kwamen er dertien kinderen, van wie er drie jong overleden.
Vader werkte als wever bij de Leidse Katoenmaatschappij. Om het groeiend aantal monden te vullen, begon hij in de avonduren een barbierszaak in de voorkamer van Oosterkerksteeg 5, waarheen het gezin intussen verhuisd was.


Oosterkerksteeg met op de achtergrond de Katoenfabriek rond 1900

Moeder was huisnaaister. Voor 12,5 cent zette ze een schort in elkaar, de prijs van twee grote broden. Fruit kocht moeder zelden, dat was te duur. Maar Jeroen vulde het tekort wel aan uit de boomgaarden die hij op zijn zwerftochten toevallig tegenkwam. In de bramentijd trok hij te voet naar Katwijk. Op zaterdagavond ging hij van huis en sliep aan de voet van de watertoren. Zodra het licht werd ging hij het gebied van de Leidse Duinwatermaatschappij in, waar de meeste en mooiste bramen te vinden waren omdat niemand er kwam; het was verboden gebied. Thuis zette moeder de bramen op sap, waarvan ze aan gasten uitdeelde als een van de kinderen Eerste Heilige Communie deed.
De woonomstandigheden waren nijpend. De kinderen sliepen in de twee bedsteden. In de ene lagen zes jongens; drie aan het hoofdeind en drie aan het voeteneind. In de andere de vier meisjes. Vader en moeder sliepen in een ijzeren ledikant in de woonkamer.

Straatschoffie
School was niet aan Jeroentje besteed. Als driejarige op de katholieke bewaarschool aan de Oude Vest werd hij door de nonnen al geregeld opgesloten in de kippenren. Als de kust veilig was, haalde hij er eieren uit het leghok, die hij rauw leegslurpte.
Zes jaar was hij toen hij naar de katholieke jongensschool in de Bakkersteeg (Pelikaanstraat) ging. Er waren twee aparte ingangen: op de Haarlemmerstraat voor de gegoede jongens, in de Bakkersteeg voor de jongens op klompen.


RK-jongensschool Haarlemmerstraat vóór de sloop ter verbreding van de Pelikaanstraat (tbv de City Ring)

Ook daar was Jeroen moeilijk te handhaven. Met elf jaar mocht hij van school af. Hij werd wevershulpje bij de Leidse Katoenmaatschappij. Er werd een verhoging neergezet, zodat hij bij de twee weefgetouwen kon die hij moest bedienen. Veel zin had hij er niet in, dus liep het weefsel nogal eens stuk, waarop hij een draai om zijn oren kreeg. Toen hij gesnapt werd bij de sappige peren in de tuin, werd hij weggestuurd. Zijn volgende baan was bij banketbakkerij Biesiot, maar ook die was snel voorbij toen hij de zaak ongemerkt dacht te kunnen verlaten met een zakje speculaas onder zijn jas. Al snel vond hij werk als loopjongen en hulpje bij banketbakker Van Wijngaarde. Hij kon er niet van de taartjes afblijven en kwam vervolgens terecht bij een kleine reparatiewerf aan de Oude Rijn. Het duurde niet lang. Evenmin als bij scheepsbouwer Boot en bij de Grofsmederij.

Een mottertje
Rond 1909 werd Leiden bezocht door een meneer Polmann met het doel textielarbeiders te werven voor de firma Timmerman en Werner in het Duits Rheine. Vader ging erop in en het gezin verhuisde naar Duitsland. Jeroen was zestien en vond het machtig. Het geheel ingerichte huis dat ze huurden voor 5 Mark per week was solide en ruim met vijf slaapkamers.
Met vader en twee broers ging hij als wever aan het werk. De Duitse taal was een probleem, maar er waren genoeg Nederlanders om een kaartje mee te leggen, samen te zingen en voor te dragen. Jeroen werd lid van de toneelvereniging die volle zalen trok.
Hij leerde er het meisje kennen met wie hij in 1913 trouwde. “Het was een mottertje.” Dat het meisje niet katholiek was, gaf nog heel wat geduvel thuis. Uiteindelijk kregen ze vier kinderen van wie er twee jong overleden.
Een jaar na zijn huwelijk moest Jeroen naar Nederland voor zijn militaire dienst. De soldij bedroeg 1 gulden 5 cent. Geld voor vrouw en kind kreeg hij niet. Maar hij had wat bijverdienste: drie maal per week moest hij bij zijn kapitein thuis de schoenen poetsen van het grote gezin. De vrouw van de kapitein beloonde hem dan steeds met een dubbeltje. Ook verdiende hij wat met het bedienen van een draaiorgel in een zaal waar gedanst kon worden.
Toen hij genoeg had van de dienst, simuleerde hij ernstige slechthorendheid. Zes maanden na zijn aantreden werd hij afgekeurd.

Houtschroefjes en spiraalboortjes
Bij zijn terugkeer in Rheine was het duidelijk dat er oorlog dreigde. Op 1 augustus 1914 ging Jeroen daarom met een deel van de familie terug naar Nederland. Na wat omzwervingen vond hij werk als wever bij de firma Van Heek in Enschede en ten slotte ook woonruimte. Met een aantal gelijkgestemden richtte hij een nieuwe toneelvereniging op. Ook hier trokken ze aanvankelijk volle zalen voor een entreeprijs van 50 cent en bal na. Maar als gevolg van de oorlog 1914-1918 stagneerde de aanvoer van ruwe katoen, sloten de fabrieken en ontstond armoede. Het entreegeld werd te bezwaarlijk en de vereniging ging ter ziele.
Op zoek naar werk ging Jeroen in 1916 terug naar Duitsland, waar hij zwaar werk deed tot hij ontdekte dat er in Nederland veel vraag was naar houtschroefjes en spiraalboortjes. Hij wist ze te leveren, evenals een grondstof die voor textielverven gebruikt werd. Het betekende een ruim inkomen, maar ook een gevangenisstraf omdat een en ander ‘niet volgens de regels’ verliep. De heer Hillenaar beschrijft uitgebreid de gebeurtenissen in het gevang.
Na ruim een halfjaar werd hij, samen met zijn ‘collega-handelaar’, vrijgelaten en onder begeleiding op transport gesteld naar Enschede.
Na verloop van tijd vond hij weer werk als wever en het gezin verhuisde naar een woning langs de spoorlijn Hengelo-Enschede waar 800 meter bouwland bij was. Samen met zijn vrouw begon de heer Hillenaar er groente en aardappelen te verbouwen. Daarnaast nam hij biggen en kleinvee. Er brak een zware periode aan toen zijn vrouw ziekelijk werd. Hij moest voor dag en dauw opstaan om wat aan het huishouden te doen, en na zijn werk was er de zorg voor land en dier.

Propaganda en ledenwerving
Sinds 1914 was de heer Hillenaar lid van de textielarbeidersbond De Eendracht, waarbij hij in 1921 lid van het afdelingsbestuur werd. Omdat zijn kennis op alle vlakken tekortschoot, volgde hij de mondelinge en schriftelijke cursus ‘Moeder Aarde’. Met name liep hij aan tegen zijn gebrekkige schoolopleiding, maar de cursus hielp hem ook om beter te leren rekenen en schrijven. In de praktijk hield hij zich vooral bezig met propaganda en ledenwerving. Voor vergaderingen moest hij eenmaal per maand op zaterdag naar Amsterdam, wat moeilijkheden op het werk gaf. “Maar driest als ik was, wist ik mijn zin om vrijaf te krijgen door te zetten.”

Vakbondswerk
Uitgebreid weet de heer Hillenaar te vertellen over het vakbondswerk, de stakingen in de textiel en de onverzettelijke fabrieksdirecteuren.
Later werd hij ook bestuurslid van de regionale afdeling van de SDAP en vervolgens lid van de gemeenteraad namens die partij. Hij had het er nogal eens aan de stok met raadsleden van de CPN, die hoog opgaven van de veel betere levensomstandigheden van arbeiders in Rusland.
Intussen ging het steeds slechter in de textielindustrie. De heer Hillenaar verruilde zijn werk als wever voor een baan als penningmeester/incasseerder bij de Centrale Bond van Transportarbeiders. Hij werd onder andere belast met het uitbetalen van steun aan werklozen en het stempelen van hun kaarten.
Naast dit alles werd hij voorzitter van de Enschedese Bestuurdersbond (NVV, RKV en CNV). Met name zijn bemoeienis met het ziekenfondswezen boeide hem daarbij. Hij vertelt er uitgebreid over.

De oorlog brak uit en door zijn weigering om voor de bezetter te werken, raakte de heer Hillenaar zijn inkomsten kwijt. Samen met een vriend begon hij een illegale handel in sigaren, koffie en thee, wat hem verschillende keren in de cel deed belanden. Toen hij hoorde dat hij gezocht werd, bleef hij tot het eind van de oorlog zwerven in Friesland, Groningen en Drenthe.
Na de oorlog begon hij met de heroprichting van de transportarbeidersbond. Die kwam snel weer van de grond. Ook over de conflicten tussen chauffeurs en hun werkgevers, en zijn bemiddelende rol, weet de heer Hillenaar veel te vertellen: “Zo’n werkgevertje heeft mij ook eens in het kanaal willen gooien. Ik zei hem dat hij zulks dan maar moest doen en dat ik hiertoe op de rand van het kanaal zou gaan staan en hij dan mocht duwen.”

Na zijn pensionering bleef de heer Hillenaar actief. Op maatschappelijk gebied, maar ook bij biljart-kaartclub De Vrienden.
Hij besluit zijn biografische geschrift met “dank voor het feit dat men het mij, trots al mijn tekortkomingen, mogelijk heeft gemaakt mijn leven in dienst te stellen van de verbetering van de positie van de mens in het algemeen en ter bevordering van de sociale gerechtigheid.”
De heer Hillenaar overleed op 23 maart 1974.


Schriften met de autobiografie de heer J. Hillenaar

Een volledige transcriptie van de autobiografie is hier te vinden.

De commissie De Stem van Leiden, is onderdeel van de Historische Vereniging Oud Leiden en werkt samen met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart