Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Je moet maar schilder worden

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer F.W.T.A. Verberg, 3 september 2020

De heer Franciscus Wilhelmus Theodorus Antonius (Frans) Verberg werd op 1 december 1942 geboren in Haarlemmerstraat 180 in Leiden. Het was oorlogstijd. Het gezin is er redelijk goed doorgekomen. Vader heeft uit handen van de Duitsers kunnen blijven door bovenaan de trap in een kastje te kruipen als er razzia’s waren. In de Hongerwinter kon er aanvankelijk nog wel een en ander geruild worden, maar de heer Verberg herinnert zich ook nog dat er bietenpap op tafel kwam. Heerlijk vond hij die.

Stilletjes naar Den Haag

De Haarlemmerstraat was een drukke straat met verkeer in beide richtingen waar ook de Gele Tram reed. Buitenspelen was er te gevaarlijk. Daarvoor ging Frans, toen hij groot genoeg was, met neefjes naar de Leidse Hout, of de Maredijk, waar grootvader van moederszijde een wasserij had met een groot terrein.

Maar hij werd ook aan het werk gezet. Het gezin woonde boven de slagerij van vader, waar ook moeder haar handen vol aan had naast het gezin met vijf kinderen. Die werden al jong ingeschakeld: bestellingen wegbrengen, schoonmaken.

Vader maakte zelf allerlei soorten worst en de zaak liep goed. Omdat het gezin rooms-katholiek was, trok de winkel klanten van hetzelfde geloof. Ook als middenstander kocht je bij de detailhandel van dezelfde kerk. In grote warenhuizen als V&D en de HEMA hoorde je absoluut niet komen. Daarvoor ging je dan ongezien naar Den Haag.

Vakantie zat er nooit in. Vader wilde de zaak niet sluiten. Maar Frans deed wel mee met georganiseerde vakantiebezigheden. De groep kinderen ging bijvoorbeeld naar Katwijk. Het vervoer ging per zandschuit, waar ze onderin zaten. Je zag alleen de lucht, maar hij vond het prachtig. Net als de vakanties met de zeeverkenners, op houten banken in een gesloten vrachtwagen naar Doorn of Maarn, waar ze in een boerderij logeerden.

Afwachten wat je krijgt

Het geloof werd streng beleden. Op zondag naar de hoogmis in de Hartebrugkerk, op je knietjes rozenkrans bidden, biechten; als kind vond je dat de normale gang van zaken. Maar Frans was niet gelukkig in de conservatieve sfeer.

Hij ging naar de katholieke jongensschool in de Caeciliastraat waar hij zes jaren ongemotiveerd doorbracht. Na de lagere schoolperiode begon hij aan zijn eerste baantje. Daarnaast volgde hij drie avonden per week een technische opleiding op de Don Boscoschool aan de Boerhaavelaan. Hij was gek van auto’s en wilde daar zijn toekomst in zoeken. Aanvankelijk leek dat te lukken. Op de fiets ging hij naar een autobedrijf in Hazerswoude waar hij was aangenomen als leerling-automonteur. Tot aan het eind van de eerste week de loonzakjes werden uitgedeeld. In het zakje van Frans zat 3,50 gulden. Ook voor die tijd wel heel weinig. Vader had gezegd: “Je mag niet vragen wat je verdient. Je moet afwachten wat je krijgt.” Frans hield het voor gezien.

Via via kwam hij terecht bij een garagebedrijf aan het Vrouwenkerkkoorplein. Daar kreeg hij 10 gulden per week. Een hele verbetering, maar toen hij na twee jaar opslag vroeg, trapte de baas het voorwiel van zijn fiets. Dat was dat. Frans zocht ander werk en kreeg een aanstelling als hulp-meubelmaker in het magazijn van Vroom & Dreesmann. Heel lang heeft het niet geduurd.

Rond zijn 17e jaar kwam hij bij grootvader Nijssen in de wasserij. Er waren toen al een mangel en een droger. Dat was een vooruitgang omdat voor die tijd de lakens op de droogzolder uitgehangen werden en op het grasveld gebleekt in de zon.

Frans haalde zijn rijbewijs en mocht bij particulieren het wasgoed ophalen en terugbrengen.

Toen hij ook zijn groot rijbewijs had, stapte hij over naar het vervoerbedrijf Hogenes & Zonen aan de Volmolengracht. Met een vrachtwagen bracht en haalde hij kratten groenten van conservenfabriek Nieuwenhuizen bij de vrouwen die thuis bonen afhaalden en wortelen schoonmaakten. Ook sjouwde hij zijn vrachtwagen vol met kratten limonade die hij bij groothandels afleverde.

"Ik regel wel wat met die trouwerij.”

Tot zijn 23ste bleef Frans thuis wonen. Intussen had hij een motor aangeschaft waarmee hij indruk maakte op een kennisje van een nicht. Het meisje werkte in manufacturenwinkel De Koning, op de hoek van de Donkersteeg en de Haarlemmerstraat. Vader wilde alleen toestemming voor het huwelijk geven - destijds verplicht - als het meisje katholiek zou worden. Ze zegde dat toe, maar er kwam niets van. Een pater van de Hartebrugkerk, die het probleem doorzag, zei: ”Ik regel wel wat met die trouwerij.”

Schoonvader kocht een huis in Hazerswoude voor hen en in 1965 trouwden ze.

Voor het zover was, vond vader dat het werk als vrachtwagenchauffeur niet paste bij het gezin. ‘s Morgens om 5 uur de deur uit en moeder die dan brood moest klaarmaken, dat kon niet langer. “Je moet maar schilder worden”, zei vader. Hij belde de toekomstige schoonvader van Frans, Ladan, die een schildersbedrijf had en regelde het. Zo begon de schilderscarrière.

In de jaren daarna wisselde de heer Verberg nogal eens van beroep: taxichauffeur, weer een periode schilderen - want dat verdiende beter - en buschauffeur. De bus, van een touringcarbedrijf, werd ingezet bij de lijndienst. Het was de tijd van de oliecrisis. Benzine was op de bon, waardoor meer mensen de bus namen. Het besturen van een bus verschilde niet heel veel van een vrachtwagen, maar het was toch anders “met 30 of 40 mensen achter je.”

Uiteindelijk begon de heer Verberg voor zichzelf als schilder.

De dakpannen klapperden

Het huis in Hazerswoude was wat te krap toen er drie kinderen geboren waren. Bovendien wilden de echtelieden wat meer ruimte voor zichzelf. Het nieuwe huis met zes kamers bood die mogelijkheid, maar dat kon het huwelijk niet meer redden. In 1979 scheidden ze. Het huis werd verkocht en ze huurden elk een huis aan een woonerf. Zo konden de kinderen gemakkelijk bij zowel vader als moeder zijn. Tot de heer Verberg een nieuwe vriendin kreeg. Dat zette kwaad bloed bij de ex, die de kinderen verbood nog naar hun vader te gaan.

Ook de relatie met de nieuwe vriendin hield geen stand.

Met een volgende partner ontstond er een stabiele relatie. Ze woonde in de Bijlmer. Op de dag in 1992 dat ze daar samen net thuisgekomen waren van een uitje, kwam een vliegtuig zo laag over dat de dakpannen klapperden. Vervolgens stortte het neer. De ramp was de aanleiding om samen te gaan wonen. De vriendin wilde niet meer blijven in een wijk waar elke paar minuten een vliegtuig overkwam. Ze kochten een huis in de Corantijnstraat in Leiden, waar ze nu al 27 jaar wonen.

Aan stoppen met zijn schildersbedrijf dacht de heer Verberg nooit. Tot hij in 2012 ziek werd.

Nu leidt hij een rustig leven. Hij kookt graag en wandelt veel, bij voorkeur in Katwijk, Noordwijk en Wassenaar. In de stad komt hij eigenlijk nooit.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart