Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Als ik op maandag uit school kwam, moest ik de lakens door de wringer draaien

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer Nicolaas Fakkel op 23 november 2021

In 1934, toen hij vier jaar oud was, verhuisde Nico Fakkel vanuit de Haver en Gortbuurt naar de Uiterstegracht, waar hij 18 jaar zou wonen. Aan zijn eerste levensjaren heeft hij weinig herinneringen. Op het moment van verhuizing had Nico alleen een jonger zusje. Een jonger broertje was in 1933 overleden aan “slijmmoes”. Daarna kwam er om de twee jaar een broer of zus bij. Alleen het jongste broertje, een nakomertje, werd pas in 1949 geboren. En daarmee was Nico de oudste in een gezin van acht kinderen.

De Uiterstegracht in 1930

Hij ging naar de christelijke school aan de Middelstegracht. Hij weet nog goed wat er op maandag na schooltijd van hem verwacht werd. “Dan stond de wringer klaar en ik moest de lakens erdoorheen draaien. Zes jaar oud was ik. Aardappels schillen kon ik ook en ik leerde koken. Vlees braden, daar ben ik nog steeds goed in.”

Toen de oorlog uitbrak, moest Nico van school af. “Je had als kind niks te vertellen. We waren zo arm als ik weet niet wat. Ik moest met mijn vader mee op hongertocht. Lopen naast de handkar, van Leiden naar boven Alkmaar en Schagen en door naar de Anna Paulownapolder. We sliepen bij boeren op het stro.” Nico had een goed contact met zijn vader, die hij als streng maar rechtvaardig beschrijft. “Ondanks dat we het arm hadden, heb ik een goede opvoeding gehad.”

Geen centen voor een nieuw pak

De 46-jarige loopbaan van Nico Fakkel wordt gekenmerkt door fysieke inspanningen en lange werkdagen die begonnen voor dag en dauw. In 1945 ging hij aan de slag bij De Zeeuw Broodfabriek, waar alles nog handwerk was. Tot zijn spijt kwam daar een einde aan toen het bedrijf werd overgenomen door de Leidse Broodfabriek. “Dat was slavenwerk, daar kwam geen handwerk meer aan te pas. Om 5 uur ’s ochtends stond ik in de bakkerij, om 9 uur mocht ik even eten en vervolgens reed ik met mijn bakfiets naar Oegstgeest. Dat was mijn wijk. Als ik rond half 3 terugkwam, ging ik de banketbakkerij in tot 6 uur ’s avonds. Daarmee verdiende ik 6 gulden per dag, waarvan ik 60 cent zelf mocht houden. De rest ging naar mijn ouders. En dan komt er toch een keer dat je verkering krijgt.”

In de groentezaak van haar zwager had hij Coby Kok leren kennen, de jongste uit een gezin van vier. Ze was de enige die nog thuis woonde en ze vond het reuze gezellig bij Nico thuis. “Ze heeft mijn jongste broer, die nu 71 is, nog in haar handen gehad.” In 1952 is het stel getrouwd en gaan inwonen bij de ouders van Coby aan de De Wetstraat. In hetzelfde jaar werd hun oudste zoon geboren.
Nico had inmiddels de broodfabriek vaarwel gezegd. Via een oud-collega was hij bij wasserij en stomerij Palthe terechtgekomen. Met een trapbakfiets ging hij in Katwijk langs de deuren om opdrachten binnen te halen. “Ik kreeg een grondloon, maar daarmee had je niet te eten. Verder ging het op provisiebasis. Een pak stomen kostte 2 gulden 75. Ik kreeg daarvan 27,5 cent. Een vetpot was het nooit. Soms kreeg ik een mantelpakje of een rok mee of gordijnen om te verven. In Katwijk heb ik meegemaakt dat er kostuums geverfd moesten worden voor een begrafenis. Mensen hadden geen centen voor een nieuw pak.” Na twee jaar in Katwijk kreeg Nico een wijk in Leiden, waar hij het meer dan twaalf jaar uithield. Toen er bij Palthe in Almelo een nieuwe directeur kwam, hield dat op. Er werd gekozen voor zelfbediening en alle bezorgers moesten eruit.

Pico bello

Nico had nog niet aan zijn vrouw verteld dat hij zonder werk zat, toen hij in het Leidsch Dagblad zag dat er iemand werd gevraagd voor het bezorgen van groenten en fruit per bakfiets. Dat bleek bij zijn zwager te zijn, die verbaasd was dat Nico geen werk had. “Maar daarmee loop je natuurlijk niet te koop.” Hij zei dat ik het mocht proberen. “Mijn zwager kocht zijn groenten en fruit in op de veiling. Met een Opel Blitz, een kleine vrachtwagen, reed ik om 6 uur ’s ochtends daarheen om alles in te laden. De winkel zat in de Sint Jorissteeg, maar het pakhuis zat een paar stegen verderop. Ik parkeerde de vrachtwagen op het Levendaal, laadde de spullen over op de bakfiets, zette ze in het pakhuis en bracht de auto naar de garage aan de Middelstegracht.” Als hij terug was op de zaak, begon hij aan het afleveren van de bestellingen, kriskras door de hele stad. Er was speciaal een dame voor de telefoon die de bestellingen opnam. Studentensociëteit Minerva was een hele grote klant. Nico vertelt hoe dat zo gekomen was. “De directeur van Minerva bestelde eerst altijd alles bij een groenteboer aan de Lokhorststraat. Maar op een dag wilde hij een kist druiven hebben. Er werd hem verzekerd dat die op de hele wereld niet te koop was. Maar de directeur van Minerva liep ’s morgens op weg naar zijn werk en ’s avonds weer terug langs de zaak aan de Sint Jorissteeg. De etalage van mijn zwager zag er altijd pico bello uit. Altijd verlicht en daar stond ’s avonds een bak druiven in de stelling. Ze kwamen uit Wateringen en mijn zwager had ze gekocht op de markt in Den Haag. En zo kwam het dat Minerva voortaan alle bestellingen bij mijn zwager deed; dagelijks alleen al vier mud aardappelen.”

Na vier jaar stapte Nico over naar Siere, de groothandel in fruit aan de Rooseveltstraat, waar zijn zwager dagelijks inkocht. Zijn salaris was daar aanzienlijk beter. Het steeg nog verder toen hij na twee jaar kon opklimmen tot eerste verkoper. Zijn werkdagen startten om half 5 ’s ochtends. “Ik had de sleutel en dan begon ik met koffie zetten in zo’n grote ketel van 20 liter. Dat was voor de grote heren en voor de groenteboeren die kwamen inkopen. Om half 6 deed ik de deur open. Ik verdiende goed, ik werkte er met plezier en ik ben in al die jaren tot aan mijn vut geen dag ziek geweest.”
Nico en zijn vrouw woonden in de Prins Hendrikstraat in Leiden. In 1968 was hun tweede zoon geboren. In verband met zijn lange werkdagen kon hij tussen de middag een uur naar huis. “Mijn vrouw rekende erop dat ik om kwart over een thuis kwam; als ik de brug tegen had, stond mijn eten koud te worden.” ’s Avonds rond 6 uur kwam hij weer thuis en in het hoogseizoen, met het zomerfruit, werd het al snel 7 uur. Vaak viel hij dan op de bank in slaap. Hij is zich ervan bewust dat de opvoeding van de jongens volledig op zijn vrouw is neergekomen.

Rummikuppende dames

Vanuit de Prins Hendrikstraat verhuisde het gezin naar Leiderdorp, eerst naar de Lindelaan, later naar de Merelstraat. Ondertussen bleek dat het niet goed ging met Coby, zijn vrouw. Begin jaren 80, toen zij begin 50 was, openbaarden zich de eerste verschijnselen van Alzheimer. Het begon met een aangebrand melkpannetje, maar het ging al snel van kwaad tot erger. Nico zorgde voor haar; toen hij 61 was ging hij om die reden met de vut. “Ze zag er altijd piekfijn uit. Daar zorgde ik wel voor. En dan gingen we boodschappen doen in het Winkelhof, iedere dag.”
Uiteindelijk werd Coby opgenomen in Mariënhaven, waar hij haar iedere dag gezelschap hield. In 2000 is ze overleden.

Nico woont nu in een serviceflat waar hij heel actief is. Hij houdt zijn eigen appartement schoon en hij biljart, klaverjast en rummikupt. Maar hij zorgt er vooral voor dat de koffie en thee klaar staan voor de “rummikuppende dames” en voor tal van andere activiteiten. “Met 3 oktober heb ik hutspot klaargemaakt en twaalf kilo vlees staan braden in vier pannen.” Zo blijkt dat hij nog dagelijks profijt heeft van de vaardigheden die hij zich als zesjarige bij zijn moeder in de keuken eigen maakte.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart