Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: 75 jaar muziek, van de Leidse dansscholen tot de Barend Servet-show

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met de heer A.J.N. Willemse op 12 februari 2018

Dries Willemse werd op 5 november 1926 in de Jan Vossensteeg geboren als tweede kind in een gezin met vijf kinderen, twee jongens, drie meisjes. Lang bleven ze daar niet wonen: “De ratten en muizen liepen er door de straat”. Uiteindelijk kwam het gezin terecht aan de Uiterstegracht, waar Dries 19 jaar heeft gewoond. Er waren genoeg kinderen om mee buiten te spelen. Ze gebruikten vooral hun fantasie. Met een stuk krijt werd bijvoorbeeld op straat een doolhof getekend met valkuilen en geheime kamers. Of ze draaiden een soort muziekkorps in elkaar en liepen met blikken trommels over straat. De heer Willemse vertelt dat dat niet zonder gevaar was: “Als je niet oppaste, dan kwam agent Kleine Ko eraan en die gaf je een klap op je kont met de platte sabel.”

Hoeden en petten
De vader van Dries Willemse was een echte Leienaar; hij kwam uit een gezin met 11 kinderen. Zijn moeder was de dochter van een banketbakker. Dries vond haar vader, zijn opa, niet zo’n prettige man. Hij maakte een duidelijk onderscheid tussen ‘hoeden en petten’. Als middenstander droeg hij een bolhoed. Arbeiders droegen een pet. Hij kon het niet uitstaan dat zijn dochter getrouwd was met een fabrieksarbeider.
Het gezin leefde in armoe. De vader van Dries verdiende 15 gulden per week voor 48 uur werk. De kinderen gingen regelmatig zonder eten naar school. Bij het ‘soephuis’ konden ze eten krijgen en als kind kreeg je er een manchester broek, een bloes en een paar klompen. Op school wisten ze dan precies dat je een armoedzaaier was. Dries zat eerst op de Zuidsingelschool, later op de Aalmarktschool.
Hij vertelt over de gasmeters: “Voor een dubbeltje had je een paar dagen gas. Als je geen dubbeltje had, sloeg je een halve cent een beetje plat. Dat paste ook in de meter, maar dan moest je weer bijbetalen als de man van het gas kwam.”
Willemse beschrijft de sfeer thuis als gezellig, vooral dankzij zijn moeder: “Zij was ontiegelijk zorgzaam, een schat van een moeder.” Er werd veel gelezen; boeken werden geleend in de bibliotheek.
Vader keek niet naar zijn kinderen om. Als hij op zaterdagmiddag uit zijn werk kwam, ging hij vissen met het bootje dat voor de deur lag en op zondagavond kwam hij pas weer boven water.

Als meisje verkleed over straat
Na de lagere school ging Dries naar de avond-ambachtsschool. Hij volgde een opleiding tot monteur, maar die heeft hij niet afgemaakt. Zijn eerste baan was bij Beuth, de dekenfabriek aan de Kaiserstraat. Daarna ging hij naar Pel, de suikerwerkfabriek aan de Morsstraat. En toen de oorlog uitbrak werkte hij als slager bij de conservenfabriek Tieleman & Dros. Het was aanvankelijk een groot bedrijf, waar wel 1700 mensen werkten. Toen het 100 jaar bestond, werd dat groots gevierd in de Stadsgehoorzaal. Maar de maandag daarna mocht het personeel niet naar binnen; de zaak was opgeheven.

Willemse vertelt beeldend over de hongerwinter. “Als meisje verkleed ging ik suikerbietenpulp halen bij een tante van me. Twee van mijn zussen hadden hongeroedeem. Volgens de dokter zou dat overgaan als ze een beetje vet kregen. En dat was ook zo. Bij de razzia’s, als ze jonge jongens kwamen halen, heb ik wel boven op het dak in de sneeuw gezeten. En in een klein slaapkamertje hadden we een gat gegraven. Dan lag ik in dat gat, bedden eroverheen. Als er werd aangebeld, gingen mijn zussen in bed liggen en mijn moeder zei dat ze ‘krank’ waren, dat ze scabiës hadden. Dat had je toen nog hė, schurft.”
Toen de oorlog was afgelopen kreeg Willemse een oproep voor militaire dienst. In totaal is hij haast vierenhalf jaar in dienst geweest. Hij had daar zijn eigen slagerij en daar genoot hij van. Een paar keer was er sprake van dat hij naar Nederlands- Indië moest, maar dat is niet gebeurd omdat hij niet gemist kon worden in de keuken. Een van zijn kameraden ging wel. Twee maanden later hoorden ze dat hij door een sluipschutter was doodgeschoten.

Artiesten begeleiden
Dries had thuis een oude piano; die kon je toen voor een habbekrats kopen. Later kwamen daar een gitaar en een bas bij. Samen met zijn vrienden, die graag bij hem thuis kwamen, ging hij muziek maken. Toen kwam het verzoek of hij wilde toetreden tot een zesmans-formatie, de ‘ritmeclub’. Daarmee gingen ze de Leidse dansscholen af, zoals Evert Castelein, Jan Alphenaar en Hennie Boes. De volgende stap was dat Willemse klarinet ging blazen; later werd dat een altsax. Al doende werd een repertoire opgebouwd. Uiteindelijk heeft hij ongeveer 12 jaar samen met Henny Langeveld artiesten begeleid, zoals Mini en Maxi, Barend Servet, Adelheid Roosen en Conny Vink. Het kwam regelmatig voor dat Dries om 5 uur ’s ochtends thuiskwam en om 8 uur weer bij zijn baas moest zijn. Hij is nog steeds blij dat zijn vrouw daar nooit moeilijk over deed.
Dries leerde haar kennen – hoe kan het ook anders - bij de muziek. Hij ontmoette haar in café ‘Het Raadhuis’, tegenover het stadhuis. Daar werd regelmatig muziek gemaakt. Ze speelden allebei in een Hawaï-band, Dries op de gitaar en zij op de ukelele. Ze konden ook allebei zingen. Jarenlang hebben ze samen vrijwilligerswerk gedaan bij de volkstuinvereniging ‘Ons Buiten’. Willemse heeft daar 35 jaar de kantine gerund. Samen met zijn vrouw organiseerde hij thema-avonden: iedereen verkleed en lekker muziek maken.
Het echtpaar kreeg twee zoons. Toen zijn vrouw ziek werd, heeft Willemse haar lange tijd verzorgd. Een paar jaar geleden, nadat ze 65 jaar samen waren geweest, is ze overleden. Hij mist haar nog iedere dag.

Trouble shooter met een koninklijke onderscheiding
Na zijn diensttijd moest Dries terug naar zijn oude bedrijf. Hij beschrijft dat als een hel, want zijn baas kon hem niet luchten of zien. Toen is hij bij Tokheim gaan werken, een Amerikaans bedrijf in benzinepompen. Ze zaten aan de Lammenschansweg. Willemse vertelt dat hij als ‘trouble shooter’ uiteenlopende werkzaamheden moest verrichten: “Van niets ben ik daar iets geworden. Ik had een afdeling van 15 man en ik werd overal op afgestuurd. Ik heb klussen gedaan in Duitsland, Zweden, Frankrijk, Ierland. In Schotland heb ik een bedrijf opgezet. Maar toen ik terugkwam werd ik, na 24 jaar trouwe dienst, ontslagen. Die Amerikanen zijn keihard. Daarna heb ik wel 110 sollicitaties de deur uitgedaan, tot bordenwasser aan toe. Uiteindelijk heb ik 11 jaar in de bijstand gezeten. Dankzij een zuinige vrouw ben ik er gekomen.”



In november 2016 werd Willemse 90. Hij vertelt met enige trots over de eer die hem te beurt viel. “Ik gaf een etentje en wie verscheen daar aan tafel? Locoburgemeester Robert Strijk, die me toe ging spreken omdat ik een koninklijke onderscheiding kreeg. De uitreiking vond plaats in de Hooglandse Kerk. Daar zaten wel 1500 mensen te klappen. We moesten twee aan twee de zaal in en ik was de laatste en de oudste. Mijn zuster was erbij en die moest me wel even vasthouden hoor. Toen kreeg ik een toespraak van de burgemeester. Ja, die waardering vond ik heel erg leuk.”

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.
kaart