Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Des helds Nassaus gewelt - Maurits in Leiden 1594

  • Leiden
  • Geschiedenis 1500-1600

Verslag van het bezoek van Prins Maurits aan Leiden in 1594

Des helds Nassaus gewelt

In 1594 zag Prins Maurits, inmiddels uitgegroeid tot een vermaard veldheer, kans zowel Coevorden als Groningen in te nemen. Leiden was eerst niet van plan hier veel aandacht (en geld!) aan te besteden, maar veranderde al snel van gedachten toen bleek dat de prins in heel Noord-Holland en ook in Haarlem en Amsterdam vorstelijk ontvangen wordt. Leiden kon niet achterblijven, men besloot: ‘in deese oock de eere vander stadt te bewaeren ende voor soo veele de middelen ende t vermoge vande stadt mochten toelangen in vergelijckinge van andere steden zijn Excellentie met t hoffgesande ende gevolch (…) te doen noden mit behulp van die van de schutterie inne te halen met allerleij teijckenen van vreuchde ende blijschap, als vertooningen, spel, gesang ende vuijrwercken’. Op 23 augustus was het besluit genomen, de volgende dag al zocht een Leidse delegatie Maurits in Alkmaar op om hem uit te nodigen. Maurits zegde toe graag te komen en liet weten zaterdag de zevenentwintigste zijn intocht te zullen houden.

Die dag was Mees Joostenzoon, de waard van de stadsherberg buiten de Witte poort, al vroeg naar Haarlem gestuurd om, zodra Maurits daar in zijn wagen gestapt was, als de wind naar Leiden te rijden om te waarschuwen. Twee vendels schutters, onder Loth Hugenz. Gael en Willem Pouwels van Torenvliet, trokken buiten de Rijnsburger poort om het gezelschap welkom te heten. De schutters stonden aan weerszijden van de weg opgesteld vanaf de grens van de stadsvrijdom. Met tromgeroffel, geproduceerd met trommels die men tevoren nog snel geleend had op de grote huizen van Warmond, Poelgeest, Hazerswoude en Leiderdorp. heette men de prins welkom. Vijftien Leidse en tien Delftse en Haagse trommelaars (ook geleend) deden hun best. Maurits kwam de stad binnen met zijn gevolg onder wie graaf Ernst van Solms, heer van Nassau, en de heer van Barchon, plus een kornet van achtendertig paarden, onder leiding van een kolonel en een kapitein, dat hem vanuit Haarlem begeleid had. Het stadsbestuur stond bij de poort om het gezelschap te verwelkomen en verder te begeleiden. De twee andere schuttersvendels, onder Dirk Jansz. van der Beek en Frank Cornelsiz. van Torenvliet, stonden vanaf de poort tot in Marendorp, waar bij de rode steen in de tegenwoordige Haarlemmerstraat halt gehouden zou worden. Dwars over de straat was daar iets verderop een houten toneel gebouwd.

De rederijkerskamer Liefd’is t fondament (ook wel: de Witte Acolye) speelde een voorstelling op het toneel waarin getoond werd hoe naast Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Gelderland en Overijssel nu ook Groningen bevrijd was van de pauselijke en Spaanse tyrannie. De zuidelijke gewesten waren echter nog ‘in boeijen en banden bedruct’. Zeventien personen stelden de provinciën voor. Zij droegen allen een wapenrok van canvas met het betreffende wapen. De wapens kwamen ook terug op het toneel, dat met tapijten en schilderingen versierd was. De fries boven het toneel was bovendien nog verluchtigd met gedichten die er door de schrijfmeester Jacob van Bolswert fraai op waren geschilderd. Zes meisjes met houten appelen van oranje (echte waren niet te krijgen) completeerden het beeld. Deze zes ‘maechdekens’ werden goed verzorgd. Waar de heren tijdens de repetities en deze feestelijke dag voornamelijk bier consumeerden werd voor de meisjes rijstebrij en koek gehaald. De voorstelling beviel kennelijk, want twee dagen later werd hij op verzoek van de burgemeesters herhaald.

Na het toneelspel ging Maurits over de Visbrug via de Maarsmansteeg naar de Breestraat, weer met schutters langs de weg, want de eerste twee vendels hadden door de toneelvoorstelling tijd om zich langs de rest van de route op te stellen. Aan het eind van de Breestraat, voor de Anthonisbrug die van de Breestraat naar het Noordeinde liep, was een triomfboog over de hele straat gebouwd. Daarboven was een toneel, waar de rederijkerskamer In Liefden groeijende (deOrainge Lelie, door Vlaamse vluchtelingen opgericht) speelde. Deze keer werden tableaux vivants opgevoerd van de overwinning van Gideon op de Midianieten.Gideon zelf was gehuld in een kostuum van purperen taf, een papieren helm met een pluim van papier en koperdraad, en met klatergoud beplakte arm- en beenbeschermers. Zowel de boog als het toneel waren rijkelijk versierd. Op de boog was de vervovering van Groningen geschilderd door Jan Adriaansz. Het fries van het toneel was verluchtigd met de tekst:
Dat elc des heer-
ren lof, prijs eer,
vermeer-
re mit vertooningen
D’Oraensche vorst
gestort
heeft Coevoords wooningen
van t’oorlohcs-cry
te maecken vrij
Casty-
laen tot veel hooningen.
En dat des helds
Nassaus gewelt
gevelt
heeft tprachtich Groningen.

Maurits en zijn gevolg gingen verder door de triomfboog en daarna door een galerij die van daar tot op de brug over de Vollersgracht (nu: Langebrug) liep en die overhangen was met zeven stukken saai in de kleuren oranje, blauw, wit, rood, groen, kaneel en paars. De stukken saai waren versierd met de wapens van de verenigde landen van Holland, van prins Maurits en van Leiden. Aan het eind van de galerij, voor het Prinsenlogement, was in het Rapenburg een achttien meter hoge obelisk gebouwd, weer beschilderd met dezelfde wapens. Schrijfmeester Pieter Bailly had de opschriften geschilderd. De obelisk moet nog nat van de verf geweest zijn, op de dag van de intocht werd er nog aan gewerkt. Hij werd in november bij hevige studentenrellen vernield. Een replica heeft nog enige tijd in het stadhuis gestaan, maar is verloren gegaan. De grote obelisk was, men dacht aan alles, precies voor de slaapkamer van prins Maurits gezet. De prins ging het logement binnen en bekeek als sluitstuk van de optocht een parade van de hele schutterij aan de overkant van het Rapenburg.

Alles bij elkaar moet de stad en vooral de schutters er fleurig uitgezien hebben. Inderhaast werden nog meters rode en witte franje (de stadskleuren) verwerkt. Twee vaandels van de schutterij werden benaaid met vijfenzestig oranjeappelen met groene bladeren. Een ander schuttersvaandel werd getooid met zeven grote oranjeappels met twee bladeren. Het nieuwste en laatste vaandel, speciaal voor de gelegenheid gemaakt van oranje en blauw taf, kreeg een zijden franje van oranje-blanje-bleu. De trompetten kregen gekleurde vanen met franje en er werd voor een kapitaal aan rood en wit taf verwerkt in slepen. Negen paar handschoenen met armoiszijde gevoerd completeerden de feestkledij.

Het oor wilde ook wat. Behalve de trommels en trompetten van de schutters waren ook muzikanten ingehuurd om de voorstellingen op de tonelen op te luisteren met trompetten, schalmeien en andere blaasintrumenten. Ook later op de dag, tijdens de maaltijd, werden ‘vereeringen’ gedaan met snaarspel, fluiten, kromhoorns en gezang.

’s Avonds werd er natuurlijk goed gegeten in het Prinsenhof. Voor entertainment zorgden zwaarddansers, die voor tien gulden waren ingehuurd. Twaalf flambouwen en drie dozijn waskaarsen waren speciaal uit Den Haag gehaald voor de verlichting van het gebouw. Aan het banket waren door de stad ook de edelen die in de buurt woonden genodigd, de heren van Warmond, Poelgeest, Wijngaarden en Merode. Voor en bij deze maaltijd werd ongeveer 250 liter wijn en een ton bier gedronken door het gezelschap. De koks waren de dag tevoren al aangekomen en vergastten het gezelschap op een grootse maaltijd.

Op het menu stond alleen al aan vlees een stuk grof wild, door Maurits zelf geschoten en vanuit Alkmaar opgestuurd, acht hazen, waarvan een die door schout Pieter van der Does beschikbaar was gesteld, vijf schapen, een kalf, twee jonge zuiglammeren, vier stukken rundgebraad van bijna vijf kilo het stuk, veertien pond runderhutspot, twee stukken kalf, tweeënveertig pond ossenvlees, vier speenvarkens, twee varkenshammen, zes kleinere hammetjes, zes grookte tongen, tien verse tongen en vijf koppel konijnen. Vier kwartels, zes kalkoenen, zeven soepkippen en elf jonge duiven eindigden ook in de hongerige magen.

De kalkoenen werden tot drie pasteien verwerkt, evenals een pauw en drie hazen en het ossenvlees, dat in vier grote pasteien verdween. De pasteien werden, op zes na, koud opgediend. Ze waren deels versierd met vaantjes met franje en verguldsel. Een deel van de kleinere dieren werd in een deegkorst, bruin of wit, op tafel gezet. De speenvarkens werden in gelei opgediend. Groente bestond uit bloemkool, honderdtien komkommers, bladgroente, Turkse bonen en gewone kolen, terwijl aan fruit voornamelijk appels, peren en druiven geserveerd werd. Amandeltaarten, zes andere taarten, zes vlaaien, citroenpasteien, stukken marsepein, sukade, marmelade en confijtsel, waaronder twee geconfijte sinaasappels, vormden de zoetigheid. Waarschijnlijk werd de zoetigheid opgediend op twee grote en twee kleine schotels die van suiker gemaakt werden. Okkernoten, haasnoten en kaas completeerden het maal, met zesennegentig dozijn broodjes.

Zoals gewoonlijk werden serviesgoed en glaswerk gehuurd. Erg voorzichtig was men er niet mee, van twintig kristallen bekers kwamen slechts vier terug bij de eigenaar en van de roemers werden na afloop vierendertig exemplaren vermist. Het was vast gezellig! Ter verhoging van de feestvreugde werd buiten op het water van het Rapenburg na het maal een draaiend vuurwerk afgestoken. Daarnaast waren er vuurpijlen en dreven er nog enige vuurwerken in de gracht. Achttien pektonnen op palen verlichtten de stad. Verder kon men zich na het eten vermaken met kaartspelen en andere aardigheden die speciaal voor dat doel waren aangeschaft.

Kennelijk was alles naar wens verlopen. De meesterkok en de ‘dispenseur’ van Frederik Hendrik, die waren ingehuurd voor de gelegenheid, werden tenminste allebei beloond met een gouden schakel. De achtentwintigste augustus, precies vierentwintig uur nadat hij was aangekomen, vertrok prins Maurits met zijn gevolg in dertig door de stad gehuurde wagens naar Den Haag.

Dit verhaal verscheen eerder in Vorstelijke visites. Oranje voetstappen in Leiden, 2000.
kaart