In de Tweede Wereldoorlog werden onroerende goederen van Joodse inwoners door de Duitsers afgenomen. Deze onteigende, geroofde bezittingen werden later doorverkocht. Na de oorlog werd in het kader van Rechtsherstel geprobeerd de bezittingen weer terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaar of diens erfgenamen. Voor Leiden zijn drie transacties uit de Duitse Verkaufbücher onderzocht. De eerste gedachte is, dat de opkopers van geroofd vastgoed wel ‘foute’ Nederlanders moeten zijn; profiteurs van de tijdgeest. Maar is dat altijd zo?
Leestijd 5 minuten
Onderstaande zaken laten zien dat kopers van geroofd vastgoed niet altijd tot de foute Nederlanders behoren. Of er vaker constructies zijn gemaakt met (Leidse) industriëlen als geldschieters zal nader onderzoek moeten uitwijzen.
Gang van zaken bij rechtsherstel
Bij het rechtsherstel na de oorlog waren alle kopers en verkopers betrokken en moesten enerzijds verklaren dat de oorspronkelijke verkoopakten nietig verklaard moesten worden. Daarnaast moest in onderling overleg een afspraak worden gemaakt over de winsten en verliezen en werd er dus een regeling getroffen waarbij beide (of soms meer) partijen de regeling accepteerden.
Haarlemmerstraat 171: eigendom van Abraham Turksma
Abraham Turksma (1883-1941) runde een manufacturenwinkel aan de Haarlemmerstraat 171 te Leiden. Hij is drie keer getrouwd geweest en uit het eerste huwelijk heeft hij twee zonen Nathan en Willem. Bijzonder is dat de familie in 1940, ver voor de onroerende goederen werden afgenomen, al nattigheid voelde. In juni 1940 trok Willem Turksma zich terug als eigenaar en liet dat bij de Kamer van Koophandel registeren.
Aankondiging van overdracht eigendom op 27 juni 1940 in Leidsch Dagblad
Direct erna, op 1 juli 1940 werd bij de Kamer van Koophandel een nieuwe eigenaar geregistreerd, mejuffrouw Cornelia Catharina Wirtz. Zij was voor de familie geen onbekende, want ze werkte al jaren in de winkel van de familie Turksma en woonde met haar vader boven de zaak.
Aankondiging en registratie van nieuwe eigenaar op 1 juli 1940, Leidsch Dagblad.
Volgens eigen zeggen (in een interview uit 1980) was Corrie Wirtz meer de beheerder van de zaak, wat in 1941 ook daadwerkelijk werd geformaliseerd met de benoeming tot bewindvoerster op grond van een verordening van de Duitsers.
Corrie Wirtz werd bewindvoerster met ingang van 7 november 1941, Leidsch Dagblad.
In 1942 kreeg ze onwelkom gezelschap met de benoeming als bewindvoerder door de Niederländsiche Aktiengesellschaft für Abwicklung von Unternehmungen.
Door verkocht aan Gerrit Overduin, fabrikant
Op 16 april 1943 werd de winkel op naam gezet van mej. C.C. Wirtz, die de Duitse stichting daar 10.700 gulden voor betaalde. Dezelfde dag verkocht ze het perceel door voor een identiek bedrag aan Gerrit Overduin Jacobusz, fabrikant te Leiden, wonende Zoeterwoudse Singel 62. Dit feit is door mw Somerwil-Wirtz (zoals ze in 1980 heette) niet in het interview vermeld. Het wordt uit de akten niet duidelijk of Gerrit Overduin ook in het complot zat of dat er anderszins sprake was van een gedwongen verkoop aan Overduin.
Erfgenamen van Abraham Turksma
Abraham Turksma was geboren te Leeuwarden, waar hij in 1910 trouwde met Mietje Velleman. Uit dit huwelijk werden in Leiden in 1911 en 1913 respectievelijk Nathan Turksma en Willem Turksma geboren. Abraham hertrouwde in 1929 te Groningen met Mietje Weinberg, die in 1934 te Leiden overleed. Uit het tweede huwelijk werden geen kinderen geboren. In 1935 trouwde Abraham te Leeuwarden voor de derde keer met Emma Martina van der Hove (1890-1942). Abraham overleed in 1941 te Sneek. Omdat hij geen testament had, waren zijn twee zoons uit zijn eerste huwelijk voor 3/8 deel erfgenaam en zijn weduwe voor 1/4 deel. Tot de nalatenschap behoorde Haarlemmerstraat 171. Met het overlijden van Emma Martina van der Hove in Auschwitz in 1942 ging haar deel in de nalatenschap over op de beide stiefzoons Nathan en Willem Turksma, die daarmee elk voor de 1/2 eigenaar werden.
In 1942 is Willem Turksma vertrokken naar Amsterdam, waar hij werkte voor de Joodsche Raad. Hij werd in (juni?) 1943 weggevoerd, mogelijk vanuit Leiden, en op 9 juli 1943 omgebracht in Sobibor. Uiteraard was dat niet direct bekend. Volgens het interview met mevrouw Somerwil-Wirtz heeft zij tot 20 juni 1943 met geld en goederen voor een van de zoons gezorgd. Ze noemt zijn naam niet.
Bij testament van 1 april 1943 verleden voor een Amsterdamse notaris (dus kort voor zijn deportatie) benoemde Willem Turksma, Cornelia Catharina Wirtz tot zijn erfgenaam.
Overdracht en teruggave aan erfgenamen
Nathan Turksma overleefde de oorlog en derhalve was hij voor 1/2 en C.C. (Corry) Wirtz ook voor 1/2 eigenaar van Haarlemmerstraat 171. Samen kregen ze het pand in eigendom terug van Gerrit Overduin en onmiddellijk werd de gezamenlijke boedel verdeeld in die zin, dat Nathan afstand deed van het eigendom van het pand ten gunste van Corry Wirtz. Hiermee werd ze wederom, maar nu echt, eigenaar van het pand.
Bij de teruggave is Overduin niet zelf aanwezig, maar hij erkent dat de overdracht in 1943 nietig wordt verklaard en draagt alle rechten over op de erfgenamen.
Overduin bezat vele panden in Leiden en kan als zodanig als geldschieter hebben opgetreden. Dit beeld wordt versterkt door het enige andere pand op naam van Overduin, t.w. Hooigracht 57, dat in 1949 aan de rechtmatige eigenaar werd teruggegeven.
Corrie Wirtz was samen met haar man Sommerwil lid van het verzet, zoals blijkt uit interviews in de bibliotheek van Erfgoed Leiden. Corry Wirtz wordt dan ook vermeld in het boek Verzetsherdenkingskruis, waarin alle dragers van het Verzetsherdenkingskruis in staan vermeld. In 1956 werd het huis verkocht aan L. Demmenie, die het gebruikte voor uitbreiding van zijn drukkerij. Hij bezat al Haarlemmerstraat 169, waar in de oorlog overigens de Trouw werd gedrukt, maar dat is een heel ander verhaal. Tegenwoordig is het kledingzaak ONLY.
Haarlemmerstraat 171 in 1986
Hooigracht 57 eigendom van Arthur Thors
Salomon Thors († 1938) bezat het pand Hooigracht 57 dat door diens overlijden overging op zoon Arthur Thors en dochter Rachel Mathilda Thors. Omdat Rachel Thors de erfenis verwierp, werd Arthur universeel erfgenaam. Hij en zijn vrouw Martha Adler zijn op 5 maart 1943 weggevoerd en op 19 november 1943 te Auschwitz vermoord. Hun dochter Helene Elize Thors die de oorlog overleefde, trouwde met Willem Jacobus de Koning. Zij werden derhalve als erfgenaam en wettige eigenaar gezien van Hooigracht 57.
Teruggave door Gerrit Overduin
Bekend is dat Overduin in 1931 al eens een pakhuis van Salomon Thors had gekocht. Bij de overdracht in het kader van rechtsherstel gaf Overduin aan dat hij het goed op verzoek van Arthur Thors had gekocht en derhalve rechtmatig had gehandeld. Desondanks wilde hij het wel teruggeven als zijn kosten werden vergoed. Overigens betwistten de erfgenamen Thors deze lezing, omdat ze de afspraak niet kenden en het feit dat de verkoop plaatsvond toen de beide echtelieden Thors-Adler al waren weggevoerd. Daarnaast lijken de gedane uitgaven te groot, blijkt de serre afgebroken wat een waardevermindering met zich meebrengt, zijn de glazen van de serre die een behoorlijke waarde hebben, niet verantwoord en bleken de huurders het huis volstrekt uitgeleefd te hebben.
Witte Singel 19 van Familie Cosman
Witte Singel 19 was eigendom van de familie Cosman. Ook zij bedachten een constructie waarbij de weduwe Cosman-Mendes da Costa de woning verkocht aan de buurman Emile Gobée. Om het geld bijeen te brengen moest hij een lening afsluiten. Hij leende van een derde buurman, Arie de Koster.
Directeur van Meelfabriek ‘De Sleutels’
De Koster was directeur van Meelfabriek De Sleutels en was bereid een lening te verstrekken. Naast deze poging om de woning voor de familie Cosman te behouden, is van De Koster bekend dat hij pogingen ondernomen heeft om twee Joodse mannen uit Drenthe uit kamp Westerbork te krijgen door hen op de lijst-Van Dam te krijgen. Dat mislukte helaas omdat het verzoek te laat zou zijn ingeleverd.
Goede buur
Na de oorlog kwamen dochter Els Cosman en haar buren bijeen om via rechtsherstel het onroerend goed terug te geven. De akte geeft specifiek de constructie weer die men heeft gemaakt om het pand in “goede” handen te houden. Mevrouw Cosman kreeg de woning terug, Gobée werd zijn schuld bij De Koster kwijtgescholden. Alleen Arie de Koster bleef met lege handen achter, al kreeg hij een vordering op de Duitse stichting, die vermoedelijk niets waard gebleken is. Hij accepteerde het feit dat hij het geld kwijt was en toonde zich daarmee een goede buur.