Het leek er even op dat de anders zo nauwkeurig werkende Leidse stadssecretaris Jan van Hout (1542-1609) flinke meetfouten had gemaakt. In zijn dienst-bouc uit 1602 geeft hij van een charter uit het stadsarchief de fysieke afmetingen. Naar aanleiding van een vraag van een onderzoeker hadden wij datzelfde charter nog eens nagemeten, maar kwamen we tot een heel andere uitkomst...
In het verleden werd op verschillende plekken met verschillende maten gemeten. In Leiden en omstreken is eeuwenlang gebruik gemaakt van de Rijnlandse roede als standaardmaat. Dat veranderde pas toen de Fransen hier het metrieke stelsel invoerden, met de meters die we nu nog steeds gebruiken. De Rijnlandse roede was onderverdeeld in 12 Rijnlandse voeten, die op hun beurt weer waren onderverdeeld in 12 Rijnlandse duimen, die weer waren onderverdeeld in 12 strepen, greinen of lijnen:
| Rijnlands stelsel | Metriek stelsel |
| Roede | 3,767358 m |
| Voet | 31,4 cm |
| Duim | 2,6 cm |
| Grein | 2 mm |

Stadhuis. Gezicht op de Roepstoel aan de voorgevel van het Stadhuis aan de Breestraat ter linkerzijde van de trap. Op de gevel is 'de Rijnlandsche Voet' verticaal aangebracht. In de gevel is tussen twee metalen pennen 'De Rijnlandsche Roede' ingekerfd. 1976. Uit de collectie van Erfgoed Leiden en Omstreken (PV_PV16860.2).
Meetfout?
In zijn dienstboek geeft Jan van Hout voor het charter uit 1341 aan dat het 6 duim en 4½ grein breed is en 3 duim en 9 grein hoog. Hij geeft daarbij nog de diameter van het zegel (10½ grein) en de zegelstaart (5 grein). Omgerekend, volgens de bekende Rijnlandse maten, zou dat betekenen dat dit charter 16,7 bij 9,8 cm moet meten. Bij nameting bleek dat het ongeveer 23,7 bij 14,6 cm is. Een flink verschil dus. Controle bij een ander charter gaf een vergelijkbaar verschil. Had Jan van Hout hier een fout gemaakt? Of gebruikte hij een andere, niet-Rijnlandse maat? Dat laatste zou erg verrassend zijn. Leiden was zijn stad, de stad waar de lengte van de Rijnlandse roede nota bene in de gevel van het stadhuis was (en is) vastgelegd. Om op de juiste maat uit te komen, zou hij een duim van bijna 4 centimeter gebruikt moeten hebben.

Het betreffende charter, met afmetingen in centimeters. Uit de collectie van Erfgoed Leiden en Omstreken (Stadsarchief I, inv.nr. 445).
Oplossing
Het proberen van wat duimen uit andere streken, leverde geen bevredigend antwoord op. Mediëvist Ed van der Vlist, van de Koninklijke Bibliotheek, kwam met de oplossing. Jan van Hout meldt over de afmeting van het zegel:

Der Stadt Leyden Dienst-Bouc (1602), Jan van Hout. Uit de bibliotheek van Erfgoed Leiden en Omstreken (G16C16).
“Tvoorgaende zegel was groot in zijn dwerslie, omtrent elfte-halve greynen: te weten, een duym, mit een half greyn.”
Allereerst, voor het begrip van die zin is het belangrijk om te weten dat de term “elfte-half” 10½ betekent, niet 11½. Halve telwoorden werkten anders dan nu. ½ was de eerste half, 1½ was de tweede (oftewel ander-) half, 2½ was de derde half, enz. Van Hout zegt hier dus dat 10½ grein gelijk is aan 1 duim en een halve grein. Oftewel, hij rekende met 10 greinen per duim, niet de gebruikelijke 12. Als we dat doortrekken naar tien duimen per voet en 10 voeten per roede, zouden we met de genoemde maten uit het dienstboek uitkomen op een breedte van 24,3 cm en een hoogte van 14,7 cm. Dat komt veel meer overeen met de door onszelf gemeten 23,7x14,6 cm. Het overblijvende verschil kan verklaard worden door de onregelmatige vorm van het charter. Maar ook door het mogelijk krimpen van het perkament sinds de tijd van Jan van Hout.
Simon Stevin
We werken in Nederland pas sinds de Franse tijd standaard met een tientallig stelsel voor maten, gewichten en munten. Maar het rekenen met een basis van 10, in plaats van met bijvoorbeeld 12 of 60, kwam eerder ook al voor. De grote Brugse wiskundige Simon Stevin, die vanwege de kersverse universiteit in 1581 naar Leiden was gekomen, gaf in 1585 een boekje uit, getiteld “De Thiende”. Hij gaf daarin aan hoe je met een decimaal stelsel complexere getallen kon noteren dan met breuken, en in veel gevallen makkelijker kon rekenen.

Portret van Simon Stevin. Wis- en Werktuigkundige. Uit de collectie van Erfgoed Leiden en Omstreken (PV_PV61435.2).
Hij zag daarbij vooral voordeel voor sterrenkundigen, landmeters en muntmeesters. Zijn eigen manier om dat decimale stelsel te noteren gebruiken we niet meer, maar het principe dat hij uitwerkte wel. We kunnen daarom nu bijvoorbeeld 10½ ook schrijven als 10,5. Jan van Hout heeft dus goed gemeten, maar gebruikte een rekenmethode die wij niet eerder waren tegengekomen in deze context.
Van Houts eigen les
In de landmeetkunde was dit gebruik van een tientallig stelsel al wel bekend. In 1600 publiceerden de landmeters Jan Pietersz Dou en Johan Sems hun “Practijck des Lantmetens”, waarin zij de zogenaamde landmetersroede bepleitten, die in tien voeten werd verdeeld, in plaats van 12. Vermoedelijk gebeurde dit onder invloed van de theorie van Stevin. Onze eigen bouwhistorici merkten dat in 2022 ook, bij kaarten van diezelfde Dou uit 1604. Opvallend is dat de collega’s van bouwhistorie bij hun vondst Jan van Hout aanhalen, die in 1607 waarschuwende woorden had richting de landmeters. Ze moesten altijd expliciet benoemen welk stelsel ze gebruikten. Dat was een waarschuwing die hij in 1602 zelf ook had mogen krijgen!
Vondst van de Week
Vondst van de week (#VVDW) is een rubriek van de erfgoedexperts van Erfgoed Leiden en Omstreken. Hierin delen zij opvallende vondsten en ervaringen. Via deze website, Instagram en Facebook houden ze je op de hoogte.
Joris van Maanen, met dank aan Ed van der Vlist en Jan Burgers.
8 oktober 2025