Zo'n 2000 jaar geleden maakte de zuidelijke helft van Nederland deel uit van het Romeinse Rijk. De grens van het rijk liep dwars door Leiden. Vandaar dat bij de kruising van de Vliet en de Rijn het grensfort Matilo werd gesticht, op de plaats van het huidige Roomburg. Hier werden al eeuwenlang romeinse muntjes en scherven gevonden, maar in 1996 werd een van de spectaculairste archeologische vondsten van Nederland gedaan: een verguld bronzen ruitermasker (80-125 na Chr.).
De eigenaar had het masker in het water geworpen als offer aan de goden. Het offeren van voorwerpen in rivieren en meren was een lokaal gebruik. In het geval van ziekte of gevaar, werden vaak beloften aan de goden gedaan en nadat deze problemen waren bezworen, moesten de geloftes natuurlijk worden ingelast. Sieraden, wapens en gebruiksvoorwerpen werden daarom regelmatig in het water achtergelaten. De inheemse rituelen en ideeën over het vereren van goden, versmolten soms met de Romeinse gewoontes; dat gebeurde ook binnen het romeinse leger. Het ruitermasker vormt hiervan een bewijs. En maar goed ook, want in de oude bedding van een kanaal, onder het grondwaterpeil, lag het eeuwenlang goed geconserveerd. Toen de archeologen het tevoorschijn haalden, glom het nog altijd als goud.
Dergelijke ruitermaskers maakten deel uit van een militaire uitrusting, en werd vastgemaakt aan een cavaleriehelm. Het bronzen gezicht zorgde ervoor dat de ruiter er tijdens de strijd indrukwekkend en angstaanjagend uit zag. Met een scharnier kon het omhoog geklapt worden om even op adem en temperatuur te komen, want het werd behoorlijk warm achter zo'n masker. Daarom werden ze ook vooral gebruikt als pronkstuk tijdens parades of speciale gelegenheden.