Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Testamentaire verwikkelingen betreffende de families van Albada en van Zoutelande (Weeskamerarchief Leiden, inv.nr. 299 e.a.).

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700

Annex: van Berchem, van Foreest van Schouwen, van der Hoogh, van Hoytema, van der Meij (Mij, Vermeij), van Reijgersbergen, van der Rijt, Schatter, van Schouwen van Endegeest, van Swieten, van Vilsteren.

Erfgoed Leiden en Omstreken: Weeskamerarchief (toegangsnr. 518)

Testamentaire verwikkelingen betreffende de families van Albada en van Zoutelande (inv.nr 299 in samenhang met 298, 3396 en 4232).

(annex: van Berchem, van Foreest van Schouwen, van der Hoogh, van Hoytema, van der Meij (Mij, Vermeij), van Reijgersbergen, van der Rijt, Schatter, van Schouwen van Endegeest, van Swieten, van Vilsteren).


De brieven in boedel 299 handelen in de kern over de eigendomsrechten van nagelaten bezittingen van Agatha Jacobs van Reijgersbergen, de echtgenote van Gerard (Gerrit) Roelofs van der Mij (Vermij). Eén van haar dochters, Maria van der Mij, trad in het huwelijk met Maarten van Schouwen van Endegeest, bezitter van het kasteel Endegeest van 1574 tot aan zijn dood in 1626. Deze tak stierf uit met hun kleinzoon Pieter van Foreest van Schouwen (van Endegeest), bezitter van het kasteel van 1638 tot 1644, het jaar waarin hij overleed. In de latere juridische verwikke-lingen speelt o.a. zijn testament uit 1640 een rol (299a). Hij liet een geldsom en roerende en onroerende goederen na aan zijn nicht Beatrix van der Mij. Mocht zij kinderloos sterven, wat klaarblijkelijk het geval is geweest, dan zouden de goederen vervallen aan de nakomelingen van Dirk Jacobs van Reijgersbergen, waarschijnlijk de broer van zijn overgrootmoeder Agatha van Reijgersbergen. In de strijd om de eigendomsrechten mengen zich echter ook nakomelingen van Agatha zelf, met name de aangetrouwde families Van Swieten (299m:7-11), Van Vilsteren (heer van Laarne, echtgenoot van Beatrix van der Mij), Van Berchem, Van der Rijt en Van der Hoogh.

Als oppervoogden over minderjarige nakomelingen van deze families zijn de Leidse weesmeesters partij in de juridische verwikkelingen. De briefwisseling van de weeskamer in boedel 299 wordt vooral gevoerd met leden van de families Van Albada en Van Zoutelande. De betrokkenheid van deze families bij bovengenoemde testamentaire kwesties loopt waarschijnlijk via de familie Van der Hoogh (zie o.a. 299m: 68-70). Maria Elisabeth van Zoutelande, de vrouw van Idzard Josephus van Albada, was namelijk de dochter van Gerard van Zoutelande en Catharina van der Hoogh, terwijl de moeder van Pieter van Foreest van Schouwen, Cornelia van der Hoogh heette. Van Albada en/of zijn vrouw waren eigenaar van landerijen en enkele hofsteden in Holland, deels verkregen door overerving vanwege enkele van de eerder genoemde families. Zij moeten deze bezittingen te gelde maken, zodat de belangen van minderjarige nakomelingen uit de verschillende families kunnen worden veilig gesteld. Daarbij spelen verscheidene complicerende omstandigheden mee. Zo is één van de bezittingen, een hofstede in Aarlanderveen, zwaar beschadigd geraakt tijdens de oorlog in Holland rond 1670 (299d). Om de schade te kunnen herstellen heeft de familie Van Albada in 1669 drie weesrentebrieven (een soort hypothecaire leningen) opgenomen ten bedrage van in totaal 10.000 gulden, met de hofstede als onderpand. De hypotheeknemers waren Rous, Vonck en Van Griecken en de schulden aan hen moeten weer worden ingelost. Ook is er sprake van achterstallige belastingbetalingen op grond van de 40e en de 200e penning waarover wordt geprocedeerd. Verder verkocht Van Albada in 1685 met tussenkomst van de weeskamer een stuk grond in Haarlemmerliede aan een zekere Mattheus Schatter, raad en oud-burgemeester van Haarlem en gecommitteerde raad ter admiraliteit te Amsterdam. Hierop bleek een fidei commissair verband te rusten wat tot juridische verwikkelingen leidde (charter d.d. 9-2-1688, 299d). Tenslotte moest ook nog de koopsom van een huis bij Bergh à 10.000 gulden door de erven Van Albada worden voldaan. Na vele jaren zijn de belangrijkste betrokken partijen uiteindelijk in 1693 in een overeenkomst tot een vergelijk gekomen.

Omdat de briefwisseling een periode van 20 jaar beslaat (1674-1693), strekt deze zich uit over verschillende generaties betrokkenen. Daarom lijkt het goed de belangrijkste verbanden binnen de families Van Albada en Van Zoutelande weer te geven. Hiertoe maak ik ondermeer gebruik van informatie uit aanvullende bronnen op internet.

Idzerd Josephus van Albada, geboren in 1619, overleden in 1665, zoon van Hector van Albada en Maria Broersdr van Hoytema, is een telg uit een Friese familie. Hij had een halbroer, Lodewick (Ludovicus Joannes) van Rheen, uit een eerder huwelijk van zijn moeder met Hector van Rheen. In 1657 (huwelijkse voorwaarden d.d. 27-6-1657, zie 298a) trouwde Idzerd Josephus met Maria Elisabeth van Zoutelande, geboren rond 1635, overleden circa 1676, dochter van Gerard van Zoutelande en Catharina van der Hooch. Het echtpaar van Albada – van Zoutelande wordt ook aangeduid als heer en vrouwe van Liessel (nabij Helmond). Uit hun huwelijk kwamen ondermeer voort:
• Johannes Egidius van Albada (Joan Gille d’ Albada), cornet in Spaanse dienst
• Sophia Elisabeth van Albada
• Petrus Ludovicus van Albada.
Na het overlijden van Idzerd Josephus van Albada traden zijn schoonvader Gerard van Zoutelande en zijn halfbroer Ludovicus van Rheen op als voogden over zijn minderjarige kinderen. Na het overlijden van laatstgenoemde werd diens plaats als voogd ingenomen door zijn zwager Johannes Ludovicus (Johan Louijs) van Zoutelande. Blijkens verscheidene brieven (o.a. 299m: 161-163) moet Maria Elisabeth van Zoutelande na de dood van Van Albada zijn hertrouwd. Onbekend is met wie.

Enkele bezittingen waar de brieven over handelen werden in een akte uit 1690 als volgt omschreven:
 een woning met huis, berging en schuur (potinge en plantinge), groot omtrent 18 morgen, achter aan de anderen gelegen in de jurisdictie van Swammerdam, in de Binnepolder, belend aan de ene zijde ten noorden Willem Claasz Onderwater, en aan de andere zijde ten zuiden Jan Cornelisz Wiltenburgh, strekkende voor uit de Rijn tot achter aan de Damme Cade toe,
 een stuk leenland te leen, bij het huis van Polanen, groot omtrent 6 morgen, gelegen schuins tegenover de Zwammerdamse brug onder Aarlanderveen,
beide thans gehuurd door Jacob Cornelisz Rijswaert.
 een woning met huis, berging en schuur, groot omtrent 20 morgen, gelegen aan de Aardijk onder Aarlanderveen,
 een stuk weiland , groot 4 morgen, gelegen in de Groote Polder in de heerlijkheid van Outshoorn, belend ten zuiden de weduwe van Cornelis van Dumen, ten noorden Geertge Jans de Vols, strekkende uit de Aar tot in de Segesloot toe,
beide gehuurd door Cornelis Jansz. Ouwerdam.

Van de kant van de weeskamer treedt aanvankelijk de secretaris Van Berendrecht op en later zijn opvolger Pieter Poock. Een zekere Nicolaes van Campen is rentmeester. Ook komt een Gijsbert van Campen voor als notaris en rentmeester te Haarlem. Severijn ter Welburgh is notaris en procureur voor de vierschaar te Haarlem en treedt als zodanig op voor de Leidse weesmeesters in de procedures die oud-burgemeester Schatter van Haarlem tegen de weeskamer heeft aangespannen.



N.B. Bovenstaande tekst bevat de hoofdlijnen van de boedelinhoud, aangevuld met genealogische informatie uit andere bronnen. Voor een volledig beeld van de inhoud raadplege men de boedelstukken.


Bram Plantinga
augustus 2013
kaart