Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Poort Statencollege

  • Leiden
  • Geschiedenis 1500-1600
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Gebouwen

Gevelteken voorheen aan de Kaiserstraat

De poort van het Statencollege werd in de 19e eeuw gesloopt; het enige dat ervan bewaard is gebleven zijn de twee leeuwen die boven de entree hebben gezeten.


GT_1205

De poort werd bekroond door een plaquette met daarin de tekst:

COLLEGIUM THEOLOGICUM
ILLUSTR ORDHOLLANDIAE
ET WESTFRIESIAE
C I ) I ) C X X V I

Naast deze plaquette zaten twee leeuwen, één hield het Leidse stadswapen vast de ander een wapenschild met een leeuw.
Boven de plaquette bevond zich een decoratieve symmetrische constructie die bestond uit voluten met daarin een opengeslagen boek dat bekroond werd door een bol.
In het boek zijn de volgende letters weergegeven:
SCR TAMI
NI SRI
TI AF
Deze gegevens zijn ontleend aan een tekening van deze poort die bewaard wordt in het Regionaal Archief Leiden.

Het Statencollege was een in 1592 opgericht Leids internaat voor studenten theologie die met een beurs studeerden. Het werd ingericht in het ontruimde klooster van de Cellebroeders aan de Cellebroersgracht, de tegenwoordige Kaiserstraat (Orlers I blz. 235). In 1620 werd het College verbouwd of vergroot door de Amsterdamse stadstimmerman Hendrick Jacobsz. Staets (N. de Roever, De Kroniek van Staets in Jaarverslag Kon. Oudheidk. Genootschap 1886, blz. 36).

Door een poort aan de Cellebroedersgracht kwam men op een pad, dat leidde naar het vrijwel vierkante, rondom een binnenplaats gelegen complex. De regentenwoning, waar het pad op uitkwam, had een doorgang naar de binnenplaats, die afgesloten kon worden met een tweede poort. Aan de zuidzijde van het complex stonden de woning van de schaftmeester,
met daarin de keuken en de eetzaal van de bursalen, en een auditorium, waar de
bursalen werden overhoord, waar zij konden studeren en waarin zich waarschijnlijk
ook een bescheiden bibliotheek bevond. Net als de regent en de schaftmeester
had ook de subregent een aparte woning, waarvan de locatie echter niet geheel
zeker is. De rest van het complex bestond uit kamers van de bursalen, volgens Orlers
zo’n vijftig in getal.
De knecht (famulus) van de schaftmeester was een student die diverse taken verrichte waaronder het openen en sluiten van de poort. Later treedt er een onderscheiding op tussen de zgn. famulus ad mensam en de famulus ad portam, of portier.
Het college was op initiatief van de Staten van Holland en West-Friesland opgezet met het oog op het nijpende tekort aan predikanten in de jonge, groeiende gereformeerde kerk. De Staten hoopten meer studenten in Leiden te krijgen door hen van kost, inwoning en onderwijs te voorzien, op kosten van de staat, of van één van de steden. Ook ouders wie het aan financiële middelen ontbrak, kregen zo de mogelijkheid hun getalenteerde zonen in Leiden te laten studeren.

Het college was gevestigd in het voormalige Cellebroederklooster aan de Cellebroedersgracht (thans Kaiserstraat 13), dat de broeders in 1576 hadden moeten verlaten. Jan van Hout (1542 – 1609), stadssecretaris van Leiden, secretaris van de universiteit en van het dagelijks bestuur (college van curatoren) tot 1594, verrichtte in 1592 de opening.
Als goed renaissancist benadrukte hij daarbij dat de aankomende theologen - die zich moesten bekwamen in de talen Hebreeuws, Grieks en Latijn - dat ze zich ook zouden toeleggen op het Nederlands, wat voor hun latere ambtsvervulling noodzakelijk was.
Het Statencollege was een getrouwe copie van het Collegium Sapientiae te
Heidelberg, dat nog talrijke trekken vertoonde van de middeleeuwse colleges met
hun sterk monastieke inslag. Men stond 's zomers om 5 uur op - in de winter een uur
later - en verzamelde zich na enige tijd op het teken van de bel, gewassen en gekamd,
rond de regent, die de namen afriep en de dag opende met gebed en bijbellezing.
Voor het ontbijt werden dan de kamers op orde gebracht en de bedden opgemaakt.
Na het ontbijt ging men de stad in om de colleges aan de universiteit te volgen. Onder
het middagmaal werd er uit de Schrift voorgelezen en na het eten kon men zich een
half uur ontspannen door gezamenlijk op en neer te wandelen en in het Latijn of
Grieks met elkaar te praten, bij voorkeur over de studie. De middag werd besteed
aan colleges of aan repetities op het Statencollege zelf. Na het avondmaal, waaronder
weer de nooit ontbrekende bijbellezing plaats vond, kon men gaan studeren tot het
avondgebed, dat om 8 uur werd gebeden, waarna men naar zijn kamer kon gaan. Op
het teken van de bel moesten om 9 uur de lichten worden gedoofd. Op enkele dagen
in de week werd dit strenge schema enigszins doorbroken. Op zondag ging men 's
morgens en 's middags ter kerke, en na afloop van de predikaties diende men de
regent verslag uit te brengen van de gehoorde preek. De woensdagen en zaterdagen
waren allereerst bestemd voor het repeteren van de vergaarde wetenschap, voor een
half uur verplichte gymnastiek vóór het eten en voor bescheiden ontspanning, waarbij
de regent verlof kon geven zich buiten de stad te gaan vermaken.

Ook de staf woonde in het complex dat liep tot aan de 5e Binnenvestgracht. Het Staten College was officieel geen onderdeel van de universiteit, maar de banden waren nauw. Op zeker moment werd bij het complex een manege gebouwd ten behoeve van studenten die een toekomst in Indië tegemoet gingen; daar verplaatste men zich het makkelijkste per paard. Aan het eind van de zeventiende eeuw hield het Staten College op te bestaan en het complex verviel.

Op gezag van koning Lodewijk Napoleon werd op het perceel in 1807 een militaire rij- en veeartsenijschool gevestigd. De manege (met bak) heeft bestaan tot eind jaren zestig van de vorige eeuw en was inmiddels geëvolueerd tot sportvoorziening voor studenten. Een alumnus die in de jaren zestig studeerde vertelde dat het dé datingscene van dat moment was. Het Regens Collegii was het woonhuis bij de manege.

Studentencentrum Plexus was tot de verbouwing in 2001 de centrale studentenmensa De Bak, waarvoor de belangstelling in de loop der jaren sterk terug was gelopen.
De Bak (genoemd naar de paardenbak) was weer het resultaat van een ingrijpende verbouwing, gereed in 1973, van matrassenfabriek De Beuth. Het oorspronkelijke plan was om in het gebouw ook nog het zogenoemde Groot Prytaneum (een vergadercomplex) onder te brengen, maar dit werd te duur.

Uit Ter Kuile;
(Orlers I blz. 235). In 1620 werd het College verbouwd of vergroot door den Amsterdamschen stadstimmerman Hendrick Jacobsz. Staets (n. de roever, De Kroniek van Staets in Jaarverslag Kon. Oudheidk. Genootschap 1886, blz. 36).

In 1800 werd de instelling opgeheven (van der aa), waarna de gebouwen van lieverlede grootendeels zijn afgebroken. Het eenige overblijfsel is de tegenwoordige woning van den directeur van de Universiteitsmanege, Kaiserstraat 3, wellicht oorspronkelijk de woning van den Regent (orlers I, blz. 249).

Dit huis, dat in den loop van de tijden herhaaldelijk is veranderd, heeft aan de Zuidzijde een langen gevel, die uit de 17de eeuw dagteekent. Het rechtergedeelte vertoont zandsteenen banden en venstertogen, waarvan de sluitsteenen de jaartallen 1665, 1667 en 1668 dragen. Wellicht zijn deze jaartallen later aangebracht: het karakter van de siervormen wijst veeleer op het begin van de 17de eeuw als bouwtijd. Het linkergedeelte van dezen gevel is kennelijk van iets later datum (XVIIb?), vertoont eenvoudiger vormen en sluit aan de zijde van de Doelengracht aan tegen een dwarsen vleugel met venstertogen en topgevel


Uit; Een Marokkaan in het Statencollege
Johannes Maurus en zijn disputaties over de islam1
Enny de Bruijn
Tijdschrift voor Nederlandse kerkgeschiedenis 13 (2010), p. 139-146.

"Wanneer hij (Johannes Maurus red.) in 1648 in Leiden arriveert, wonen er zo’n veertig theologiestudenten in het
complex aan de Cellebroedersgracht. Hun maaltijden, onderdak en studiekosten worden
betaald uit een fonds dat de Staten van Holland en West-Friesland beheren, waarbij alle
Hollandse steden een of meer jongens mogen aanwijzen als ‘hun’ beursstudent. Elk van de
studenten heeft een kamertje met een getimmerde bedstee, een kist voor beddengoed en
kleren, een tafel en een stoel en een klein kastje voor waskom, pot en andere zaken. Tussen de
college-uren aan de universiteit door gebruiken ze de maaltijden in een grote eetzaal, ze doen
op vaste tijdstippen aan verplichte “exercitiën des lichaems” en op zondag nemen ze deel aan
de gezamenlijke kerkgang en preekbespreking.
Verder repeteren ze op gezette tijden hun collegestof via oefendisputaties, de
werkcolleges van de zeventiende eeuw. Daarbij moet een student (soms geholpen door de
voorzitter van de disputatie) een aantal stellingen over een theologisch of filosofisch
onderwerp verdedigen, terwijl de andere studenten in de oppositie gaan. Het geheel vindt
plaats in het auditorium van het Statencollege, onder leiding van de regent of de subregent.
Meestal levert de voorzitter de stellingen kant en klaar aan, maar een enkele keer mag een
student zelf de tekst schrijven waarover hij wil disputeren.4 Dat is de context waarbinnen
Johannes Maurus, Arabs-Afer, Marocanus –zoals hij zichzelf presenteert– zijn vijf disputaties
over de islam houdt, onder leiding van de regent van het Statencollege, Jacobus Revius."


Bronnen:

R. Sluijter, Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt. Bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse universiteit, 1575-1812 (Hilversum 2004) 96-104.
E.H. ter Kuile, Leiden en Westelijk Rijnland. Rijksuitgeverij Dienst van de Nederlandsche Staatscourant, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1944


Opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, zie verder ons colofon.
kaart