Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: 25 jaar strijken

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden

Interview met mevrouw C.T. Houps-van Soest, 4 april 2019

Mevrouw Cornelia Trijntje Houps-van Soest werd op 17 juli 1931 geboren in de Narmstraat in Leiden. Moeder, een lieve vrouw, had er een kleine kruidenierswinkel: “Zo’n 5-centenwinkel, zeg maar.”
Vader was een allround metselaar. Als er een huis leeg kwam dat opgeknapt moest worden, deed hij dat en soms, als het een mooi, ruim huis was dat te huur stond, kwam hij ’s avonds thuis en zei: “Saar, inpakken, we gaan verhuizen!” Spieghelstraat, Morsweg, Hansenstraat… er werd nogal eens verhuisd.

Toen Cornelia 9 jaar was, vertrok vader. Deze keer zonder het gezin; hij had een nieuwe vrouw gevonden. Het was mei 1940 toen hij Cornelia om de hoek van de straat opwachtte en haar ontvoerde. Hij zette haar op de trein naar Rotterdam, waar een vreemde vrouw haar opwachtte. Zelf ging hij om 12 uur naar moeder met de boodschap dat hij Cornelia op een geheime plek had opgesloten tot haar 21ste. Moeder schakelde de kinderpolitie in en via rechter en kinderbescherming werd ze gevonden en teruggebracht.
In de maanden daartussen had Cornelia de bombardementen op Rotterdam meegemaakt.
Ze trokken in bij grootmoeder in de Narmstraat. Moeder ging werken bij Fijnstrijkerij De Morschpoort, waar ze hele dagen met de hand ondergoed en overhemden stond te wassen.

Met 12 jaar aan het werk als schoonmaakster
Na de kleuterschool in het Elisabethhofje, ging Cornelia naar de Schuttersveldschool, op de hoek van de Rijnsburgersingel. Ze ging er niet met plezier naartoe, hoewel de klasgenoten aardig waren. Meester Overbosch was gemeen, hij sloeg met de dikke kant van de aanwijsstok op je knokkels als je iets deed wat hem niet beviel. Maar Cornelia nam wraak: bij zijn surveillance door de klas heeft ze hem met een liniaal geslagen. Ze werd de klas uitgestuurd, maar was zeer tevreden over haar daad. Meester Van Iterson was al even gemeen, hij trok je hoofd achterover aan een pluk haar. Maar het hoofd van de school, meester Voorwinden, was een schat.

Twaalf was Cornelia toen ze van school kwam en moest gaan werken als schoonmaakster. De werkhuizen verschilden nogal. Bij één familie leerde ze na haar werk patroontekenen en naaien van de aardige vrouw des huizes die coupeuse was. Daar is ze altijd dankbaar voor gebleven. Maar er was ook een werkgeefster die ’s ochtends om 8 uur vanuit haar bed commandeerde dat Cornelia de kinderen moest verzorgen en naar school brengen. De druppel die de emmer deed overlopen was de opdracht dat ze de opgekookte was uit het hete sop moest halen. Cornelia weigerde, waarop mevrouw riep: “Dan is daar het gat van de deur!”
“De groeten, dag!” zei Cornelia. De volgende dag had ze alweer een nieuw huis.

Later ging ze werken in een wasserij aan de Hoge Rijndijk. Ze streek er de hele dag overhemden en als op vrijdag de was klaar was, was het fijnstrijken aan de beurt, onder andere de Zeeuwse kap van een dame die klederdracht droeg. Tot haar 25e heeft ze het gedaan.
Als ze ’s avonds thuiskwam, had moeder het eten klaar en kon ze even bijkomen tot ze naar De Morschpoort ging, waar ze nog tot middernacht stond te strijken. “Ik moest wel. Er was geen geld, dus ik moest wat verdienen.”
Haar hoogste inkomen was 7 gulden 50 per week, bij de wasserij.
In haar schaarse vrije tijd ging ze zwemmen, bij de Watervrienden in De Overdekte op de Haarlemmerstraat. Korfballen deed ze ook, op zondagmorgen bij De Algemene in de Leidse Hout, en gymmen.


“Ik ben ermee groot gekomen”
Achter het Academisch Ziekenhuis was een volkstuin, waar de familie groente, aardappelen en fruit verbouwde. Ernaast stonden verbrandingsovens waar medisch afval werd verbrand. De rook walmde over de groente, maar: “We hebben er nooit last van gehad. Nee, ik ben ermee groot gekomen!”
Cornelia werkte mee in de tuin, maar plukte er ook bloemetjes waar ze boeketjes van maakte voor haar tantes. Dat het bloesems waren van de doperwten en tuinbonen, werd haar achteraf pas duidelijk…

De opbrengst van de volkstuin kwam vooral van pas in de oorlog, hoewel mevrouw Houps zich wel herinnert dat ze in de hongerwinter met een sleetje naar de Haarlemmermeer liep voor een half kooltje. Je hoopte dan dat er onderweg bij een boer al iets te krijgen was, dan kon je snel weer terug. Op de Eerste Binnenvestgracht was een gaarkeuken, waar je in de rij stond voor een paar scheppen eten. Er werd gevochten om de laatste restjes uit de ketels te kunnen likken.

Feesten
Aan de bevrijdingsfeesten heeft mevrouw Houps leukere herinneringen. Ze liep mee in een optocht, er werd gedanst en van een buurvrouw leerde ze Engelse liedjes.
Ook de 3 Octoberfeesten waren mooi. Met de sportvereniging nam ze deel aan de Taptoe, op de avond van 2 oktober. De volgende dag vroeg op voor de Reveille in het Van der Werfpark, en dan de kermis op het Schuttersveld, waar sintels uit de gasfabriek over de - vaak soppige - grond gestrooid werden om droog te kunnen lopen. Cornelia kreeg een stuiver of een kwartje om in de zweefmolen te gaan, of in de rups. Prachtig was dat. En moeder kookte hutspot. Heerlijk. Alleen de klapstuk was niet lekker.

Schuifdeuren
Haar man leerde mevrouw Houps kennen toen ze twaalf was, ‘voor de deur’ in De Kooi waar jongens en meisjes samen voetbalden en korfbalden. Op haar 18e verloofden ze zich, op Eerste Kerstdag, zoals dat gebruikelijk was. Geld was er niet, zodat er pas na zeven jaar sparen getrouwd kon worden. Maar de trouwdag was een feest, compleet met een zelfgemaakte bruidsjapon, een sluiertje en een boeket stephanotis (‘bruidstranen’). Jammer genoeg niet in koetsjes, want de bruidegom was niet van plan “tegen de reet van die knollen aan te zitten kijken.”
Het echtpaar ging in de Borneostraat wonen, in de voorkamer van schoonmoeder Houps. Een pretje was dat niet. Als ze bezoek hadden, moesten ze van moeder de schuifdeuren op een kier zetten zodat ze mee kon luisteren… Anderhalf jaar duurde die situatie.
Intussen werkte mevrouw Houps nog bij de wasserij als strijkster. Met een stuk of zes meiden achter elkaar stonden ze de hele dag te strijken. Eerst met zware bouten, later met gasstrijkijzers, die met slangen verbonden waren aan de gasleidingen. Ze had vaak last van hoofdpijn, waarschijnlijk door de gaslucht.


Kacheltje en strijkijzer bij mevrouw Houps

“Als een ui”
In 1956 verhuisde het jonge paar naar Den Haag, waar meneer Houps werkte bij Ford.
Mevrouw Houps ging er in de huishouding werken. Maar dat niet alleen. De woning in de Snoekstraat die ze betrokken, konden ze alleen krijgen op voorwaarde dat ze voor de oude vrouw zorgden die er woonde. De vrouw bleek “zo dement als een ui”, wat ten slotte voor gevaarlijke situaties zorgde, zeker nadat de eerste dochter was geboren. Toen ze met een mes door het huis liep, was de maat vol en werd ze opgenomen.
Mevrouw Houps is niet meer teruggekeerd naar Leiden. Ze woont nu in een verzorgingshuis in Zoetermeer.

De geluidsopname van het interview is hier te beluisteren.

Een volledige transcriptie van het interview is hier te vinden.

Interview door de commissie De Stem van Leiden, die onderdeel is van de Historische Vereniging Oud Leiden en samenwerkt met Erfgoed Leiden en Omstreken en de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Reacties op dit verhaal kunt u sturen naar destemvanleiden@oudleiden.nl

Meer verhalen van De Stem Van Leiden vindt u in de INDEX.

kaart