Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Jan Goedeljee en werkmansvereniging "Nut en Genoegen"

  • Leiden
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Geschiedenis 1901-1950

Jan Goedeljee en werkmansvereniging "Nut en Genoegen"



Toen de goede Jan Goedeljee op leeftijd kwam, had hij nog twee wensen: 80 jaar worden en het 40-jarig jubileum van de werkmansvereniging “Nut en Genoegen” kunnen meevieren. Die 80 jaar in 1904 haalde hij net, dat 40-jarig jubileum in 1906 net niet: Goedeljee overleed in 1905. Die tweede wens toont wel hoe zeer Goedeljee betrokken was bij die vereniging “Nut en Genoegen”, waarvan hij niet alleen in 1866 één van de oprichters was (naast Engels, Van der Woerd en Jan Brevee), maar ook tot aan zijn dood bijna alle jaren voorzitter was geweest. Wat was dat voor een club?


De werkmansvereniging “Nut en Genoegen” is op 1 december 1866 opgericht. Hoofddoel: “de vooruitgang van den werkman”. En dan “werkman” vooral in de betekenis van ambachtsman, handwerksman. Nog voor het eind van dat jaar 1866 brachten leerlingen en docenten van genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix (MSG) 100 gulden bijeen voor boeken en tijdschriften en zorgden een aantal donateurs van naam voor nog eens 200 gulden: de heer van Wensen van firma De Heyder, Krantz, Schretlen en Van Heukelom om er een paar te noemen. Daarmee waren de eerste kosten gedekt. In dat eerste jaar groeide het ledental naar 130. Bij het tienjarig jubileum in 1876 had “Nut en Genoegen” 400 leden. Tijdens de viering van dat jubileum riep de zaal volmondig: “Bloeije Nut en Genoegen! Leve de heer Goedeljee!”.


‘s Zaterdagavond was er elke week een gezellig samenzijn, de overige avonden in de week werden gevuld met tekenlessen (oa door Goedeljee jr.) en praktische voorlezingen. De basiscontributie voor de leden was slechts 5 cent per week. Maar daarnaast kreeg “Nut en Genoegen” geld van de “Maatschappij van Nijverheid” en dus van “Vijftien Heeren Donateurs”. Eén van de belangrijkste donateurs was J. Kneppelhout, die onder andere voor nop twee lokalen van de school aan de Pieterskerkgracht beschikbaar stelde aan de vereniging. Die lokalen hadden een ingang in de Schoolsteeg.


Een eerste wapenfeit van de vereniging was in 1867 deelname aan de nationale werkmans-tentoonstelling in Amsterdam. Maar liefst 30 Leidse ambachtslieden stuurden werk in, bijna allemaal leden van “Nut en Genoegen” waaronder ook Goedeljee zelf en bijvoorbeeld architect W.C. Mulder. Achttien Leidse werklieden werden bekroond met onder andere een bronzen medaille en van de zes tijdens de tentoonstelling uitgereikte zilveren medailles, gingen er twee naar Leidenaren: H. van Gelder (timmerman) en J.J. Brico Cz (rijtuig- en wagenmaker).


Maar ging “Nut en Genoegen” verder dan alleen haar leden promoten via tentoonstellingen, voorzien van leesvoer, onderwijs en lezingen? Jazeker, met wisselend succes. Een geslaagd initiatief voor haar leden was de instelling - kort na de oprichting van “Nut en Genoegen” - van een ziekenfonds. Daarbij kregen zieke leden 50 cent of 1 gulden per werkdag uitgekeerd. En zo was ook een weduwenfonds. Maar minder geslaagde initiatieven zien we bij zaken als pensioenen en woningen voor de werkmansstand. Over pensioenen is in 1885 uit de mond van Goedeljee opgetekend, dat natuurlijk een pensioenfonds zeer nuttig zou zijn, maar dat hij twijfels had of werklieden er warm voor liepen. Namelijk omdat de “werkman, als hij jong is niet om den ouden dag denkt en ouder geworden te veel moet betalen”.


En ook die woningen voor werklieden verliep moeizaam. Wel diende voorzitter Goedeljee namens “Nut en Genoegen” in 1872 bij de gemeente een verzoek in om een stuk grond bij de geplande demping van de 4e Binnenvestgracht langs het Plantsoen. Daar zouden dan twaalf beneden- en bovenwoningen voor de werkmansstand gebouwd kunnen worden. Die zijn er niet gekomen, volgens mij. Uiteindelijk lijkt onder de vlag van “Nut en Genoegen” slechts één pand - in 1876, Herensteeg 39 - te zijn aangekocht en opgeknapt, waarvoor aan haar leden aandelen werden verkocht.


Kortom, de werkliedenvereniging “Nut en Genoegen” sprak mee over maatschappelijke zaken die belangrijk waren voor haar leden, maar lijkt wat dat betreft niet echt een voortrekkersrol gespeeld te hebben. Een reden voor die sociaal-maatschappelijke terughoudendheid lag misschien ook in de voorwaarde waaronder Kneppelhout zijn lokalen aan de vereniging in gebruik had gegeven: “Nut en Genoegen” mocht zich nimmer inlaten met politiek en godsdienst. En zo geschiedde.


Waar politiek en godsdienst verdwenen en waar de werkliedenvereniging “Nut en Genoegen” zich dan ook vrij kon profileren en haar naam echt kon waarmaken, was op een ander maatschappelijk vlak: de Leidse stadsfeesten. Een uitdeling van levensmiddelen aan haar leden op 5 december bij de St. Nicolaasviering was bijvoorbeeld een traditie geworden. Op 5 december 1883: “Een gevolg daarvan is dat hedenavond het 700-tal leden aan het locaal in de Schoolsteeg wordt verwacht om daar af te halen hetzij vleesch, spek, worst en andere levensbehoeften wat hen ook nu weder door het lot was aangewezen. Wij namen heden een kijkje in genoemd locaal en te oordeelen naar de étalage, die zich zeer smakelijk voordeed, gelooven wij, dat niemand der leden onvoldaan zal huiswaarts keeren en menige huismoeder zich zal beijveren, een echte St. Nicolaas-maaltijd te bereiden.”


Maar vooral de eerste twee 3-October-optochten van 1874 en 1884 zetten de werkliedenvereniging “Nut en Genoegen” en Jan Goedeljee op de kaart. De ambachtslieden van de vereniging konden tijdens die optochten met vaak waanzinnig mooi gebouwde en versierde wagens hun vaardigheden tonen aan de Leidse bevolking. Met name die optocht van 1884 was zo’n succes, dat je die toch wel kunt beschouwen als een directe aanleiding om in 1886 de 3 October Vereeniging op te richten. Die vereniging zou voortaan het “Feest der Feesten” jaarlijks organiseren. En wie was een mede-oprichter? Jazeker, Goedeljee. En hij, de man met ervaring in het bouwen van stadsfeesten, trad natuurlijk ook toe tot het bestuur van de vereniging (penningmeester tot aan zijn dood) en werd daar in het algemeen een onvermoeibare aanjager, maar ook de ontwerper van menig feestplan. Bovendien zette Goedeljee ook de lokalen van “Nut en Genoegen” regelmatig in bij de viering van 3 oktober. Zo haalden vanaf de eerste officiële 3-oktober-viering in 1886 jarenlang duizenden vrouwen haring en wittebrood bij de Waag, maar kregen tegelijkertijd duizenden mannen in de Schoolsteeg bij de lokalen van “Nut en Genoegen” tabak - in 1887 zelfs inclusief pijp met daarop de beeltenis van Van der Werf - en ieder een bon voor een kruik bier.


Bij het 25-jarig jubileum in 1891 vierde “Nut en Genoegen” een feestje en de feestcommissie bedacht een fraai kado voor hun voorzitter Goedeljee. Die wilde daar echter absoluut niets van weten. Uiteindelijk regelde de feestcommissie toch een “groot salonportret en wel van den heer Goedeljee zelven, naar een der beste negatieven vervaardigd”. Die kreeg een plekje naast een portret van Kneppelhout in het vergaderlokaal. Goedeljee in zijn dankwoord: “Hij was er trotsch op van zichzelven te kunnen getuigen dat het zijn geheele leven zijn streven was geweest ten nutte van den werkmansstand, waartoe hij het zich eene eer rekende te behooren, werkzaam te zijn. Niets zou hem onaangenamer zijn dan daarvoor ooit eene belooning te erlangen. Op den ingeslagen weg te zullen voortgaan, daarvan gaf hij de verzekering, zoolang hem de krachten daartoe niet zullen ontbreken.”


Bij zijn 80ste verjaardag in 1904 kreeg Goedeljee van “Nut en Genoegen” een herinneringsmedaille van de firma Van Kempen in etui. Met daarbij een “werkstuk” uitgevoerd door drukkerij IJdo met portretten van Goedeljee en Kneppelhout en volgens mij een foto van de bestuurstafel met daarop alleen de pijp van Goedeljee. Die objecten heb ik helaas (nog) niet kunnen achterhalen. Het jaar daarop overleed Goedeljee en leek de ziel uit “Nut en Genoegen" verdwenen. De vereniging kabbelde door, in 1939 is nog sprake van een jaarfeest, maar daarna is er in de kranten geen nieuws meer over de werkliedenvereniging verschenen. “Nut en Genoegen” lijkt de oorlogsjaren niet te hebben overleefd.
kaart